Periode 2

Ik weet wat de regels zijn die bij het meervoud gebruikt worden en ik kan het meervoud van een woord goed schrijven.
Taalverzorging blz. 110
-  Uitleg trappen van vergelijking
- Opdracht 1t/m 4 maken

Toets maandag 9 december




timer
15:00
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 14 slides, with text slides.

Items in this lesson

Ik weet wat de regels zijn die bij het meervoud gebruikt worden en ik kan het meervoud van een woord goed schrijven.
Taalverzorging blz. 110
-  Uitleg trappen van vergelijking
- Opdracht 1t/m 4 maken

Toets maandag 9 december




timer
15:00

Slide 1 - Slide

Verwijswoorden
het woord --> die of dat

de woorden --> deze of die

mijn, jouw, uw, hun --> bezittelijk

ME = persoonlijk!!!

Slide 2 - Slide

Vul de lege plekken in met het juiste verwijswoord (bijvoorbeeld die, dat, wat, wie, waar, deze, of het). Let goed op de betekenis van de zin om het juiste verwijswoord te kiezen!

1. "De man **__** in de winkel werkt, is mijn buurman."
2. "Het schilderij aan de muur is heel mooi. **__** is gemaakt door een lokale kunstenaar."
3. "De film die ik gisteren zag, was geweldig. **__** had veel actie en spanning."
4. "Dit is het restaurant **__** we vaak na het werk eten."
5. "Ze vertelde me over het boek **__** ze vorige week gelezen had, maar ik kan de titel niet meer herinneren."
6. "De hond **__** in het park speelt, is van mijn vriendin."
7. "Ik heb de schoenen gekocht **__** ik in de aanbieding zag staan."
8. "We gingen naar het oude kasteel **__** we een rondleiding kregen over de geschiedenis."
9. "De jongen **__** je gisteren ontmoette, is mijn neef."
10. "De auto die we hebben gezien, is dezelfde **__** hij vorig jaar kocht."

timer
3:00

Slide 3 - Slide

die
dat
die
waar
wat
die
die
waar
die
die

Slide 4 - Slide

Werkwoordspelling
1. Wat ..........(betekenen) jouw broertje voor jou?
2. Het (verwoesten) ...........eiland wordt weer opgeknapt.
3. Waarom ...............(antwoorden) jij gisteren niet op de vraag?
4. Hoe ............(worden) jouw konijn verzorgd tijdens de zomer?
5. De dokter heeft veel voor mijn oma ..................(betekenen)
6. De grote golf ..................(verwoesten) gisteren het hele strand.
7. Vorige week ............(wachten) mijn moeder op mij.

Slide 5 - Slide

Oefening leestekens
Neem de zinnen over. Noteer hoofdletters en leestekens waar dat moet.
1  dani vroeg aan karin wil jij morgen met mij meefietsen
2 mijn moeder zei pas op die pan is heet
3. s ochtends komt peter vaak te laat
4. 36 mensen eten pizza

  In de volgende zinnen zijn de leestekens onjuist. Waar zit(ten) de fout(en)?
1 ‘Sara zei: ‘Ik ben in de vakantie drie kilo aangekomen en moet nu vaker sporten!
2 Ze vertelde: ‘Nee, ik wil niet voetballen.’ ‘Dat vind ik zo’n gemene sport’.
3 Jordy vroeg ‘Weten jouw ouders dat je zonder helm op je scooter rijdt?’.



timer
5:00

Slide 6 - Slide

Verleden tijd
t sexy fokschaap --> TE / TEN
 
Voltooid deelwoord? Kijk naar de verleden tijd van het woord!!

timer
8:00

Slide 7 - Slide

tegenwoordige tijd
Om wie gaat het in de zin?
                                      ik?       -->  ik-vorm   ( ik wandel   -   ik word )

hij/iemand anders?          --> ik-vorm + t ( hij wandel-  hij wordt )

      !! je/jij achter pv !!         --> ik-vorm  ( word jij )
Maar let op: word jij 9 jaar?       wordt je broer
timer
10:00

Slide 8 - Slide

Hoofdletters
- Begin van de zin
- Bij namen ( denk ook aan merknamen)
- Aardrijkskundige namen
- Feestdagen

Geen bij: dagen, maanden seizoenen en winstreken

Slide 9 - Slide

Leestekens
Komma
- Tussen een opsomming
- Voor een roeping
- Na een voegwoord in een samengestelde zin
- Tussen twee persoonsvormen in een samengestelde zin
Dubbele punt
- Bij een citaat
timer
8:00

Slide 10 - Slide

Citaat
Robert zegt: 'Ik help deze keer niet mee.'
'Ik help deze keer niet mee', zegt Robert.

Marieke roept: 'Niemand kan mij nog iets maken.'
'Niemand kan mij nog iets maken', roept Marieke

1. Mijn opa vroeg waarom ik te laat ben
2. Wil jij een snoepje van mij vroeg mijn juf
timer
5:00

Slide 11 - Slide

Werkwoordspelling
1. Wat ..........(betekenen) jouw broertje voor jou?
2. De hele groep ..............(worden) opgepakt.
3. Waarom ...............(antwoorden) jij gisteren niet op de vraag?
4. Hoe ............(worden) jouw konijn verzorgd tijdens de zomer?
5. De dokter heeft veel voor mijn oma ..................(betekenen)
6. De grote golf ..................(verwoesten) gisteren het hele strand.
7. Vorige week ............(wachten) mijn moeder op mij.
8. De hard (slaan)..........bal ging snel langs mij heen.

Slide 12 - Slide

Leestekens oefenen
1. jeroen is er nog nieuws over de brand in ellecom

2. weg met dat fototoestel riep de acteur

3. de volkskrant vroeg aan jongeren wat ze in december graag doen in amsterdam.

4. de fokker zei de meeste duitse herders zijn slim en actief

Slide 13 - Slide

Hoofdletters en leestekens
in een klein dorpje aan de oever van de rijn leefde een jongen genaamd johan johan droomde er altijd van om de majestueuze alpen in het zuiden van zwitserland te bezoeken op een dag besloot hij zijn reis te beginnen en vertrok hij naar de franse hoofdstad parijs als hij daar aankomt heeft hij net zijn vrouw jantien ontmoet samen vierden ze kerst want het kerstfeest vonden zij het mooiste moment van het jaar samen genoten ze van de heerlijke wijnen de kleine hapjes de prachtige kalkoen en als dessert een mooie pavlova

Slide 14 - Slide