Neem de zinnen over. Noteer hoofdletters en leestekens waar dat moet.
1 dani vroeg aan karin wil jij morgen met mij meefietsen
2 mijn moeder zei pas op die pan is heet
3. s ochtends komt peter vaak te laat
4. 36 mensen eten pizza
In de volgende zinnen zijn de leestekens onjuist. Waar zit(ten) de fout(en)?
1 ‘Sara zei: ‘Ik ben in de vakantie drie kilo aangekomen en moet nu vaker sporten!
2 Ze vertelde: ‘Nee, ik wil niet voetballen.’ ‘Dat vind ik zo’n gemene sport’.
3 Jordy vroeg ‘Weten jouw ouders dat je zonder helm op je scooter rijdt?’.