zn = zelfstandig naamwoord
lw = lidwoord (bep. en onb.)
bn = bijvoeglijk naamwoord (gewoon, stoffelijk, van een ww)
1. Je kunt de kenmerken van een zn noemen.
2. Je kunt de zn in een zin noemen.
3. Je kunt het olw en het blw noemen.
4. Je kunt de kenmerken en de uitzonderingen van deze lw noemen.
5. Je kunt de kenmerken van een bn noemen.
6. Je kunt voorbeelden geven van verschillende soorten bn.
7. Je kunt de bn in een zin noemen.