Voorbeeld 3: meerdere ontledingsmogelijkheden
Pepijn geeft Alysa een cadeau.
Deze zin kan je op twee manieren ontleden met aan:
1) Pepijn (ow) geeft aan Alysa (mv) een cadeau.
Pepijn geeft aan Alysa een cadeau.
2) Alysa (ow) geeft aan Pepijn (lv) een cadeau.
Aan Pepijn geeft Alaysa een cadeau.