Kapitel 16 week 13 les 3

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Kapitel 16 Konzertfan und Kinoheld BOEK F

Was machen wir heute?

1. Hausugaben

2.Grammatik

3. Hören 

4. Hören und sehen

We werken uit boek F

Aufgabe 5.2 a

Opdracht 5.2 A

2. Christina Stürmer hat gut gesungen.

3. Ich habe meine Freundin in der Stadt getroffen.

4. Sarah und Lea haben bei der Veranstaltung geholfen.

5. Wir haben nach der Vorstellung mit dem Schauspieler gesprochen.

6. Im Film hat der Polizist geschossen.

7. Im Zeichentrickfilm hat der Mann das Krokodil geschlagen.

8. Mike ist oft auf ein Konzert gegangen.

9. Wir haben das berühmte Buch gelesen.

10. Laura hat die Kellnerin um die Rechnung gebeten

Aufgabe 5.2 b

5.2 b 

1. Sein

2. mein

3. Unser

4. eine

5. Ihre

6. keinen

7. einen

8. Sein

9. eine

10. Euer

Opdracht 5.3

Juist zijn:

1. geen fan van Borussia

2. op eBay

3. T-shirt

4. 25 euro

5. weet niet of hij het T-shirt heeft gekocht

Aufgabe 8.3

Opdracht 8.3 b

2. langweilig, langweiliger, am langweiligsten

3. nett, netter, am nettesten

4. breit, breiter, am breitesten

5. gefährlich, gefährlicher, am gefährlichsten

6. böse, böser, am bösesten

c 1. schnell, schneller, am schnellsten

2. süß, süßer, am süßesten

3. schön, schöner, am schönsten

4. neu, neuer, am neusten

5. interessant, interessanter, am interessantesten

Aufgabe 7.1

Opdracht 7.1

a 1. Ze doen mee aan kennistesten, lossen quizvragen op en voeren experimenten uit

2. De winnaar gaat met de klas op reis naar Barcelona

3. Het is het kinderkanaal van de ARD en ZDF

4. Dee tweeling wordt verliefd op dezelfde jongen; de jongen weet niet wie wie is.

5. Ze lijken exact op elkaar.

6. op Jamaica

7. De liedjes zijn erg relaxed; je hoort de zomer en de zon

Aufgabe 8.1 + 9.1

Opdracht 8.1

1. 4

2. voor de lezeressen van het tijdschrift ‘Für Sie’

3. niemand

4. echt, authentiek en eerlijk zijn

Opdracht 9.1

a Hij beoordeelt röntgenfoto's.

 Wörterliste B Seite 17 Textbuch

Luister mee en lees mee met Wörterliste A en  B Tekstbuch Blauwe lernecke

Maken Seite 18 

10.3 B Aufgabe Wörterliste B

Voorzetsels in, nach en zu (naar)

Nach: Bij steden en landen zonder lidwoord

Ich fahre nach Berlin

Ich fahre nach Deutschland

nach:  bij richtingen

nach links

nach rechts

nach oben

Voorzetsels in, nach en zu

zu: Bij personen

Ich fahre zu meiner Mutter

zu meinen Großeltern

zu:  bij dingen

wie komme ich zum Bahnhof

ich gehe zum Supermarkt

Uitzondering:

Maar: LET OP niet bij Hause

Ich fahre nach Hause!

Voorzetsels in, nach en zu

in: Bij landen met een lidwoord

Ich fahre in die Schweiz

Das Flugzeug fliegt in die Turkei

in:  vast combinaties en 

bij dingen waar je in gaat

Ich gehe in die Disko

ich gehe in die Kirche

Het voorzetsel voor

für of vor?

Für gebruik je als het bestemd is voor iemand, bijvoorbeeld:

Die Blumen sind für meine Mutter

Vor gebruik je in alle andere gevallen

Wir treffen uns vor dem Kino

Ich habe Angst vor Spinnen

Hausaufgaben 

Machen:

10.3 Hören 

11.2 Seite 19 Grammatik

Lernen:

Wörterliste A und B