NE 1K/G - Lv4, Tv 4.2, PF (les 5-6)

Welkom
Nederlands
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom
Nederlands

Slide 1 - Slide

Nederlands
Lezen

Slide 2 - Slide

Nederlands
Start
Lesdoel 
  • Je kunt de structuur van een tekst herkennen.
  • K: Je kunt het meervoud van zelfstandige naamwoorden goed spellen.
  • GL: Je kunt verwijswoorden goed gebruiken.
  • We werken aan fictiedoelen.



Slide 3 - Slide

Nederlands
H4 Lezen: Inleiding, middenstuk, slot
Leerdoel
  • Je kunt de structuur van een tekst herkennen.

Opdracht 
  • K: Maak opdracht 4-5*.
  • GL: Maak opdracht 5.
  • Nakijken opdrachten.


Inleiding, middenstuk, slot

Inleiding > introduceren onderwerp.
  • Aanleiding: anekdote, vraag, actualiteit.
  • Hoofdvraag, hoofdgedachte.
  • Eén of meer alinea's.

Middenstuk > uitwerken onderwerp.
  • Deelonderwerpen = verschillende kanten van het onderwerp.
  • Voor ieder deelonderwerp één alinea.

Slot > afronden onderwerp.
  • Samenvatting of herhaling hoofdgedachte.
  • Antwoord op de hoofdvraag.
  • Vaak één alinea.

Slide 4 - Slide

Nederlands
Taalverzorging 4.1: Gezegde
Leerdoel
  • K: Je kunt het gezegde van de zin benoemen.

Opdracht
  • Nakijken opdracht 4-6*.

Gezegde
  • Het gezegde beschrijft wat er 'gebeurt' in de zin.

Zinsdelen benoemen
  1. Benoem de persoonsvorm (pv).
  2. Benoem het gezegde (= pv + alle andere werkwoorden in de zin).
  3. Benoem het onderwerp: wie/wat + gezegde = onderwerp.

Slide 5 - Slide

Nederlands
Taalverzorging 4.1: Lijdend voorwerp
Leerdoel
  • GL: Je kunt het lijdend voorwerp van de zin benoemen.

Opdracht
  • Nakijken opdracht 4-5*.

Lijdend voorwerp
  • Het lijdend voorwerp ondergaat het gezegde.

Zinsdelen benoemen
  1. Benoem de persoonsvorm (pv).
  2. Benoem het gezegde (= pv + alle andere werkwoorden in de zin).
  3. Benoem het onderwerp: wie/wat + gezegde = onderwerp.
  4. Benoem het lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp.

Slide 6 - Slide

Nederlands
Taalverzorging 4.2: Meervoud op -en en -s
Leerdoel
  • K: Je kunt meervouden op -en en -s goed spellen.

Opdracht
  • Lees de theorie.
  • Maak opdracht 1-3.

Meervoud op -en en -s
  • Plak -en of -s achter het woord: vrouw > vrouwen, telefoon > telefoons

Let wel op de spellingsregels!
  • Korte klank bewaren > dubbele medeklinker. Bijvoorbeeld: zus > zussen.
  • Lange klank gaat vanzelf > één klinker weg. Bijvoorbeeld: schuur > schuren.
  • Klankverandering (s > z, f > v. Bijvoorbeeld: muis > muizen, dief > dieven.
  • Klank lang houden > 's. Bijvoorbeeld: kassa > kassa's.

Slide 7 - Slide

Nederlands
Taalverzorging 4.2: Mannelijk of vrouwelijk 
Leerdoel
  • GL: Je kunt verwijswoorden goed gebruiken.

Opdracht
  • Lees de theorie.
  • Maak opdracht 1-3.

Onthoud
  • De-woorden > deze, die.
  • Het-woorden > dit, dat

Slide 8 - Slide

Nederlands
Poëzie en fictie
Leerdoelen
  • Je kunt je inleven in andere personen en situaties.

Opdracht
  • Neem onderdeel C Familie voor je.
  • Gezamenlijk werken aan de opdrachten: lezen  > vragen beantwoorden > lezen enzovoort.


Slide 9 - Slide

Nederlands
Afsluiting
Lesdoel 
  • Je kunt de structuur van een tekst herkennen.
  • K: Je kunt het meervoud van zelfstandige naamwoorden goed spellen.
  • GL: Je kunt verwijswoorden goed gebruiken.
  • We werken aan fictiedoelen.



Slide 10 - Slide