NE 2GL - Ws3, Tv3.1, Tv3.2, L3, KL1 (les 4-5)

Welkom
Nederlands
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom
Nederlands

Slide 1 - Slide

Lezen
Denk aan de boekopdracht.
  • Boekkeuze
  • Inlevermoment
  • Eventueel toets


Slide 2 - Slide

Nederlands
Start
Toetsen periode 2
  • H3 Lezen, woordenschat en taalverzorging
  • Kijk- en luistertoets
  • Boekopdracht

Online omgeving
  • Koppelen: 07894

Slide 3 - Slide

Nederlands
Start
Leerdoelen
  • Je kunt vaste vergelijkingen herkennen en gebruiken.
  • Je kunt verbanden in de tekst herkennen.
  • Je kunt het lijdend voorwerp (lv) in de zin benoemen.
  • Je kunt het werkwoordelijk gezegde (gz) in de zin benoemen.
  • Je kunt verwijswoorden op een goede manier gebruiken.
  • Je kunt lichaamstaal en stemgebruik herkennen.


Slide 4 - Slide

Nederlands
H3 Woordenschat: Vaste vergelijkingen
Leerdoel
  • Je kunt vaste vergelijkingen herkennen en gebruiken. 

Opdracht
  • Lees de theorie.
  • Maak opdracht 1-2.



Vaste vergelijkingen
Vorm van figuurlijk taalgebruik.

Voorbeelden:
Zo sterk als een beer.
Zo wit als sneeuw
Zo groen als gras.

Slide 5 - Slide

Nederlands
Taalverzorging 3.1: Werkw. gezegde en lijdend voorwerp
Leerdoel
  • Je kunt het werkwoordelijk gezegde (gz) in de zin benoemen.
  • Je kunt het lijdend voorwerp (lv) in de zin benoemen.


Opdracht
  • Nakijken opdracht 4-5.




Zinnen ontleden
  • Benoem persoonsvorm (pv).
  • Benoem gezegde (gz).
  • Benoem onderwerp (ow): wie/wat + gezegde?
  • Benoem lijdend voorwerp (lv): wie/wat + ow + gz?

Slide 6 - Slide

Nederlands
Taalverzorging 3.2: Verwijswoorden
Leerdoel
  • Je kunt verwijswoorden op een goede manier gebruiken.

Uitleg
  • Verwijswoorden gebruik je om een tekst aantrekkelijker (minder saai) te maken. Je herhaalt namelijk niet steeds dezelfde woorden.



Geslacht
Persoonlijk vnw
Bezittelijk vnw
Aanwijzend vnw
Voorbeeld
het
het
zijn
dit, dat
Het boek is kapot. Zijn kaft is stuk.
de (mannelijk)
hij, hem
zijn
die, deze
De man loopt daar. Hem zoek ik.
de (vrouwelijk)
zij, ze, haar
haar
die, deze
Eva is ziek. Zij heeft koorts.
de (meervoud)
zij, ze, hen, hun
hun
die, deze
Ik zoek vazen. Ik wil die kopen.

Slide 7 - Slide

Nederlands
Taalverzorging 3.2: Verwijswoorden
Leerdoel
  • Je kunt verwijswoorden op een goede manier gebruiken.

Opdracht
  • Lees de theorie.
  • Maak opdracht 1-3.



Slide 8 - Slide

Nederlands
H3 Lezen: Signaalwoorden en verbanden
Leerdoel
  • Je kunt verbanden in de tekst herkennen.

Opdracht
  • Nakijken opdracht 4.
  • Maak opdracht 5.

Signaalwoorden en verbanden (opsomming en tegenstelling)
Signaalwoorden geven een tekstverband aan. Dit betekent dat het ene stukje tekst (zin of alinea) iets te maken heeft met een ander stukje tekst.


Signaalwoorden
Verband
Voorbeeld
ten eerste...ten tweede..., om te beginnen, ook, en, of, bovendien
Opsomming
Leerlingen moeten een mondkapje dragen. Ook moeten zij afstand tot de docent bewaren.
maar, echter, hoewel, toch, aan de ene kant....aan de andere kant....
Tegenstelling
Leerlingen moeten afstand tot de docent bewaren. Toch komen zij dicht bij zijn bureau staan.

Slide 9 - Slide

Nederlands
H1 Kijken en luisteren: Lichaamstaal en stemgebruik
Leerdoelen
  • Je kunt lichaamstaal en stemgebruik herkennen.

Opdracht
  • Maak de opdrachten online af.

Slide 10 - Slide

Nederlands
Afsluiting
Leerdoelen
  • Je kunt verbanden in de tekst herkennen.
  • Je kunt het lijdend voorwerp (lv) in de zin benoemen.
  • Je kunt het werkwoordelijk gezegde (gz) in de zin benoemen.


Slide 11 - Slide