Grammatica woordsoorten

Lees de theorie op blz. 198.
Maak online opdracht 1 en 2.
Log alvast in op LessonUp

Startopdracht:
Cursus 5 GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
timer
3:00
§1 Werkwoord
§3 Zelfstandig naamwoord
en lidwoord




1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lees de theorie op blz. 198.
Maak online opdracht 1 en 2.
Log alvast in op LessonUp

Startopdracht:
Cursus 5 GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
timer
3:00
§1 Werkwoord
§3 Zelfstandig naamwoord
en lidwoord




Slide 1 - Slide

Leg uit wat een werkwoord is

Slide 2 - Open question

Maak 3 zinnen
Schrijf het werkwoord in de zin in hoofdletters

Slide 3 - Open question

  • Je kunt werkwoorden herkennen.
  • Je weet het verschil tussen een werkwoord en een zelfstandig naamwoord.
  • Je kunt onderscheid maken tussen werkwoorden en zelfstandig naamwoorden.
Lesdoelen

Slide 4 - Slide

In deze les gaan we:

  • Starten met een nieuw hoofdstuk (grammatica woordsoorten);
  • de uitleg behandelen van paragraaf 1 (en hierbij aantekeningen maken);
  • De opdrachten van paragraaf 1 maken.
  • Keuzebord.

Slide 5 - Slide

Grammatica woordsoorten
Zinnen bestaan uit woorden. Die woorden kun je indelen in soorten. Je kunt van elk woord in een zin bepalen bij welke woordsoort het hoort. Zo ontdek je hoe een taal is opgebouwd.

Slide 6 - Slide

Een werkwoord
zegt wat iets of iemand doet wat iets of iemand overkom: vallen, gamen, eten, hardlopen.

Sommige werkwoorden hebben een onduidelijke betekenis: kunnen, moeten, zijn, worden, zijn etc.
* Deze werkwoorden komen altijd samen met een ander werkwoord voor.

Slide 7 - Slide

Een werkwoord
herkennen
Je herkent een werkwoord aan twee zaken:

- Je kunt het doen of het kan je overkomen.
Je kunt het woord vervoegen:
ik wandel, jij wandelt, wij wandelen.

Slide 8 - Slide

De  kat krabt de krullen van de trap.
Sleep de werkwoorden in het vakje.
Welke woorden zijn werkwoorden?
concreet zelfstandig naamwoord (czn)
abstract zelfstandig naamwoord (azn)
eigennaam 
(zn-e)

Slide 9 - Drag question

De koetsier van de postkoets poetst de postkoets met de potskoetspoetsdoek.
Sleep de werkwoorden in het vakje.
Welke woorden zijn werkwoorden?
De
koetsier
van de postkoets
poetst
de postkoets
met de postkoetspoetsdoek

Slide 10 - Drag question

Als vliegen achter vliegen vliegen, vliegen vliegen vliegensvlug.
Sleep de werkwoorden in het vakje.
Welke woorden zijn werkwoorden?
Als
vliegen
achter
vliegen
vliegen
vliegen
vliegen
vliegensvlug

Slide 11 - Drag question

Maak zelf een zin een waarin minimaal drie werkwoorden voorkomen.

Slide 12 - Open question

Aan het werk
Optie A
Klassikaal
Optie B
Zelfstandig werken
Klaar? 
Werk verder aan je keuzebord!

Cursus 5 §1: Werkwoord 
(blz. 198-199).
Basisopdracht 3 t/m 8 
Online maken

Cursus 5 §1: Werkwoord
(blz. 198-199).
Basis: opdracht 3 t/m 8
Online maken





Slide 13 - Slide

Lees de theorie op blz. 198.
Maak opdracht 1 en 2 online
Log alvast in op LessonUp

Startopdracht:
GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
timer
3:00
§1 Werkwoord
§3 Zelfstandig naamwoord
en lidwoord


Slide 14 - Slide

  • Je weet het verschil tussen een lidwoord en een zelfstandig naamwoord.
  • Je kunt zelfstandig naamwoorden in een zin herkennen.
Lesdoelen

Slide 15 - Slide

In deze les gaan we:

  • Verder met grammatica woordsoorten;
  • de uitleg behandelen van paragraaf 3 (en hierbij aantekeningen maken);
  • De opdrachten van paragraaf 3 maken.
  • Keuzebord.

Slide 16 - Slide

Een zelfstandig naamwoord
Je herkent een zelfstandig naamwoord (zn) aan drie dingen:
1. Je kunt een zn in het meervoud zetten (een fiets, twee fietsen).
2. Je kunt een zn verkleinen. 
(fiets - fietsje).
3. Je kunt er een lidwoord voor zetten (de fiets, een fiets). 

Slide 17 - Slide

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in onderstaande zin?
Het dorp is afgezet omdat er een nieuwe
serie wordt opgenomen.

A
is
B
dorp
C
serie
D
opgenomen

Slide 18 - Quiz

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in onderstaande zin?
Voor de wedstrijd drinkt Daan nog snel een biertje.

Slide 19 - Open question

Aan welke zaken kun je een zelfstandig naamwoord herkennen? Noem er twee.

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Video

Uitlegfilmpje!

Slide 22 - Slide

Na de film gingen we nog naar McDonalds.
Benoem de woordsoort van 'de'.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord

Slide 23 - Drag question

Na de film gingen we nog naar McDonalds.
Benoem de woordsoort van 'McDonalds'.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord

Slide 24 - Drag question

Na de film gingen we nog naar McDonalds.
Benoem de woordsoort van 'McDonalds'.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord

Slide 25 - Drag question

Aan het werk
Optie A
Klassikaal
Optie B
Zelfstandig werken
Klaar? 
Werk verder aan je keuzebord!

Cursus 5 §3: Lidwoord en zelfstandig naamwoord 
(blz. 202 - 203).
Basisopdracht 3 t/m 5
Online

Cursus 5 §3: Lidwoord, zelfstandig naamwoord
(blz. 202 - 203).
Basis: opdracht 3 t/m 5.
Online




Slide 26 - Slide

Maak zelf een zin waarin een werkwoord, zelfstandig naamwoord en lidwoord voorkomen.

Slide 27 - Open question

Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 28 - Drag question

Daarom geeft zijn vader, koning Laios, een herder opdracht de baby te doden.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 29 - Drag question

Eenmaal volwassen hoort Oedipus  van de voorspelling.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 30 - Drag question

Op zijn zwerftocht krijgt hij ruzie met een voorname reiziger, die hem slaat met een houten stok.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 31 - Drag question

Wie heeft nog een vraag over wat we vandaag hebben behandeld?

Slide 32 - Slide