Je kunt de volgende begrippen toepassen tijdens het vertellen over het gelezen boek:
- ruimte (plaats, tijd en omstandigheden);
- overeenkomst en contrast (in ruimte);
- hoofdpersoon / helper / tegenstander;
- round en flat character;
- vertelinstantie (ik-verteller, personale en alwetende verteller).
Jullie krijgen instructie over de dikgedrukte begrippen hierboven. Over de andere begrippen lees je zelfstandig in het bestand 'Theorie literaire begrippen'. Je oefent ook zelf met het toepassen. Heb je vragen? Stuur jouw docent een berichtje.