Herhaling H3 grammatica

Oefentoets H3 grammatica
1 / 32
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Oefentoets H3 grammatica

Slide 1 - Slide

Vervoeg het werkwoord être
Je ...
A
ai
B
suis
C
sommes
D
est

Slide 2 - Quiz

Vervoeg het werkwoord être
Tu ...
A
es
B
suis
C
sommes
D
est

Slide 3 - Quiz

Vervoeg het werkwoord être
Elle ...
A
suis
B
est
C
sont
D
êtes

Slide 4 - Quiz

Vervoeg het werkwoord être
Vous ...
A
es
B
êtes
C
sommes
D
sont

Slide 5 - Quiz

Vervoeg het werkwoord être
Nous ...
A
es
B
êtes
C
sommes
D
sont

Slide 6 - Quiz

Vervoeg het werkwoord être
Ils ...
A
sommes
B
ont
C
sont
D
suis

Slide 7 - Quiz

Vervoeg het werkwoord être
Tu ...
(schrijf alleen de vorm van être op)

Slide 8 - Open question

Vervoeg het werkwoord être
Vous ...
(schrijf alleen de vorm van être op)

Slide 9 - Open question

Vervoeg het werkwoord être
Je ...
(schrijf alleen de vorm van être op)

Slide 10 - Open question

Vervoeg het werkwoord 'être'
Fleur et Marie .....
(schrijf alleen de vorm van être op)

Slide 11 - Open question

Hoe vertaal je:
Ik ben

Slide 12 - Open question

Hoe vertaal je:
Wij zijn

Slide 13 - Open question

Hoe vertaal je:
U bent

Slide 14 - Open question

Hoe vertaal je:
Hij is Frans.

Slide 15 - Open question

Welke nationaliteit heb jij?
Schrijf een Franse zin.

Slide 16 - Open question

Wat is een
bezittelijk voornaamwoord?
A
Het duidt een persoon, dier of ding aan
B
Het geeft aan van wie iets is.

Slide 17 - Quiz

Het bezittelijk voornaamwoord staat voor een...
A
...werkwoord
B
...een lidwoord
C
...zelfstandig naamwoord
D
...een voorzetsel

Slide 18 - Quiz

Het bezittelijk voornaamwoord past zich aan, aan het woord dat erachter staat
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

Welke bezittelijke voornaamwoorden heb je
voor 'jouw'?
A
son, sa, ses
B
mon, ma, mes
C
ton, ta, tes

Slide 20 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) oncles
A
ton
B
tes
C
son
D
ses

Slide 21 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (jouw) mère
A
ton
B
ta
C
son
D
sa

Slide 22 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen
haakjes. Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (mijn) tante
A
ma
B
ta
C
mon
D
son

Slide 23 - Quiz

Kies het juiste bezittelijk voornaamwoord:
...... parents sont divorcés.
A
Mon
B
Mes
C
Ma

Slide 24 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (mijn) tante
A
ma
B
ta
C
mon
D
son

Slide 25 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (hun) oncles
A
leur
B
leurs

Slide 26 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) soeur
A
sa
B
ton
C
son
D
ta

Slide 27 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) oncle
A
ton
B
tes
C
son
D
ses

Slide 28 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (uw) mère
A
nos
B
votre
C
notre
D
ta

Slide 29 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (haar) bureau
A
sa
B
ta
C
son
D
ton

Slide 30 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (haar) oncle
A
leur
B
tes
C
son
D
ses

Slide 31 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (haar) père
A
sa
B
ta
C
son
D
ton

Slide 32 - Quiz