1.1 Fictie

Fictie 1.1
  • boek en etui op tafel
  • Toilet: na de les
  • Vragen: steek je vinger op
  • Nog meer afspraken........
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with text slides.

Items in this lesson

Fictie 1.1
  • boek en etui op tafel
  • Toilet: na de les
  • Vragen: steek je vinger op
  • Nog meer afspraken........

Slide 1 - Slide

Voordat we echt beginnen....
  • Korte uitleg methode
  •  instructie 
  • Aan de slag
  • Evaluatie 

Slide 2 - Slide

Methode Nederlands: Talent
  • Boek 
  • 5 Hoofdstukken (9 paragrafen)
  • 5 hoofdstuktoetsen: fictie, lezen, schrijven, woorden, grammatica en spelling
  • 1 toets leesvaardigheid en woordenschat
  • 1 toets spreekvaardigheid
  • 1 kijk- en luistertoets

Slide 3 - Slide

Fictiedossier Nederlands
  • Elke periode een opdracht.
  • Aan het einde van de periode moet de opdracht zijn ingeleverd.
  • Opdrachten variëren van creatief, schrijven, collage, blog of vlog.
  • Fictiedossier telt mee op je eindrapport.

Slide 4 - Slide

Inloggen bij Talent online
  • Pak je Ipad
  • Ga naar Magister, 
  • Ga naar leermiddelen
  • Klik op methode Talent-Max
  • Je komt dan in het overzichtscherm van de methode Talent
  • Controleer of de school is: Yuverta Den Haag Madestein

Slide 5 - Slide

Voeg in de klascode : 243263
2E

Slide 6 - Slide

Als het goed is, ben je nu toegevoegd aan de klas.

Slide 7 - Slide

Fictie 1.1
  • Mobiel in telefoontas
  • Alleen Ipad, boek en etui op tafel
  • Toilet: na de les
  • Vragen: steek je vinger op
  • Nog meer afspraken........

Slide 8 - Slide

Fictie 1.1 
De eerste les.

Slide 9 - Slide

Fictie 1.1 
Leerdoelen
In deze paragraaf herhaal je:
• wat het verschil is tussen fictie en non-fictie;
• wat een personage is;
• wat spanning en spanningsvragen zijn;
• hoe je een boek beoordeelt.

Slide 10 - Slide

Fictie 1.1 Fictie en non-fictie
  • fictie = een verzonnen tekst.
    Bijvoorbeeld een verhaal, gedicht, leesboek en film.

  • non-fictie = een tekst over iets wat echt is gebeurd.
     Bijvoorbeeld een krantenbericht, artikel, recept en handleiding.

Slide 11 - Slide

Fictie 1.1 Personage
Een persoon in een verhaal is een personage. 

Je leert zijn karakter kennen door wat hij denkt, voelt, zegt en doet.

Slide 12 - Slide

Fictie 1.1 Spanning 
  • Het verhaal roept spanningsvragen bij je op.
  • Het verhaal speelt zich af in een spannende of griezelige omgeving.
  • Gebeurtenissen worden uitgesteld, waardoor je door wilt lezen.
  •  Het hoofdstuk eindigt met een cliffhanger, waardoor je snel wilt weten hoe het verder gaat.

Slide 13 - Slide

Fictie 1.1
  • Mobiel weg en uit
  • Alleen boek en etui op tafel

Slide 14 - Slide

Fictie 1.1
  • Kort voorlezen plus vragen
  • bespreken huiswerk
  • bespreken leertekst
  • maken 7a, 7b, 8 a t/m d
  • Lezen tekst Sara 
  • Maken 10 t/m 13

Slide 15 - Slide

Fictie 1.1
  • Kort voorlezen plus vragen
  • bespreken huiswerk
  • bespreken leertekst
  • maken 7a, 7b, 8 a t/m d
  • Lezen tekst Sara 
  • Maken 10 t/m 13

Slide 16 - Slide

Luister naar een stukje van het korte verhaal Domino Day
en beantwoord de vraag.

Slide 17 - Slide

Luistervragen
1. Waarom pakt de ik-persoon de sleutel met woensdag erop?
2. Wat staat er allemaal in de hal?
3. Hoe zou je het karakter van Desie omschrijven?

Slide 18 - Slide

Luistervragen - de antwoorden
1. omdat het woensdag is en ze naar huis van de Westerling willen gaan.
2. een tafeltje, staande kapstok, paraplubak met een hockystick
3. bijdehand, avontuurlijk, durfal

Slide 19 - Slide

Fictie 1.1 Beoordelen
In een beoordeling schrijf je wat je van een verhaal vindt. Je onderbouwt je mening met beoordelingswoorden. De beoordelingswoorden leg je uit met voorbeelden uit het verhaal of uit je eigen leven. 
 
Een beoordeling van een verhaal kan eindigen met het advies om het boek te gaan lezen, of juist niet.



Slide 20 - Slide

Fictie 1.1 Voorbeelden beoordelingswoorden
  • grappig, spannend, herkenbaar, eng, leerzaam, verrassend, mooi
  • Je vindt een verhaal bijvoorbeeld mooi, omdat je:
  • heel erg meeleeft met de hoofdpersoon;
  • nieuwsgierig bent naar de afloop van het verhaal;
  • het verhaal heel mooi geschreven vindt;
  • er allerlei gevoelens bij hebt: het verhaal maakt
     je verdrietig of boos, of je moet er om lachen.
 




Slide 21 - Slide

Fictie 1.1
  • bespreken leertekst
  • maken 7, 8 
  • Lezen tekst Sara 
  • Maken 10

Slide 22 - Slide

Fictie 1.1
  • Samen opdracht 1 en 2 plus samen lezen tekst Wraak (blz. 8 t/m 10)
  • Zelfstandig opdracht 3 t/m 6 (blz. 11 t/m 12) (dit is ook jullie huiswerk )

Slide 23 - Slide