pv tt/vt sterke en zwakke ww'en

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Pv in vt

In de verleden tijd zijn er zwakke en sterke werkwoorden.

Zwakke werkwoorden:

• Hebben niet de
  kracht om van vorm
  te veranderen.
  
  
• Zwakke ww'en
  klinken in vt
  hetzelfde
  als in tt.

Voorbeeld:

maken > maakte, maakten

 vertellen > vertelde, vertelden

 horen > hoorde, hoorden

Sterke werkwoorden 

Zijn sterk genoeg om van 

klank te veranderen in de 

verleden tijd.

•  lopen > liep, liepen
•  rijden > reed, reden
• drinken > dronk, dronken

Verleden tijd van zwakke werkwoorden.

 Enkelvoud: 

• stam + -te of -de
  

 

Meervoud: 

• stam + -ten of -den
  

Verleden tijd van zwakke werkwoorden.

Je kunt niet altijd horen of 

je -de(n) of –te(n) moet schrijven. 

Gebruik dan 

• ‘t ex-kofschip of 
• ‘t sexy-fokschaap

Laatste Zit de laatste letter van het hele werkwoord (de stam) -en in

‘t ex-kofschip? Dan schrijf je –te(n) in de verleden tijd.

Zit de laatste letter van het hele werkwoord (de stam) -en niet in

‘t ex-kofschip? Dan schrijft je –de(n) in de verleden tijd.

Verleden tijd van 

sterke werkwoorden

• bied > bood
• denk > dacht
• zwemmen > zwommen
• blazen > bliezen

Bij sterke

 werkwoorden 

verandert 

de klank in 

de verleden tijd

Schrijf de pv zo kort en eenvoudig mogelijk op.

Pv sterke werkwoorden in vt

 Verleng het woord om uit te vinden of het op een -d of een -t eindigt.

•  Ik ……. (bijten) > Ik beet
  (want: wij beten).
  
•  Hij ….. (vinden) > Hij vond
  (want: wij vonden).
  

Gisteren ……. (lopen) ik naar de markt.

1. Loopte
2. Liep
3. lopen

Wist Bram gisteren zelf wel waarover hij …… (spreken)?

1. sprak
2. spreuk
3. praatte

Lisa …… (verdwijnen) gisteren door de deur, die uitkwam op de kleine kloostergang.

1. verdwijnt
2. verdwijnde
3. verdween

……. (liegen) jij vorige week toen je vertelde over die afspraak?

1. Lieg
2. Loog
3. Liegde
4. loogde

Jochem ….. (blazen) gisteren alle kaarsjes op zijn taart uit!

1. bloes
2. blaasde
3. blies
4. bloos

Zo’n 3.000 jaar geleden ….. (trekken) de gletsjers zich terug naar het noorden.

1. trok
2. trokken
3. trekken
4. trekden

Karim ….. (snijden) afgelopen dinsdag in zijn vinger.

1. snijdt
2. sneedt
3. sneed
4. snijdde

Afgelopen week hadden die honden ruzie, ze …… (bijten) elkaar in de poten.

1. beten
2. bijten
3. beetten
4. bijtte

In de afgelopen 10 jaar ….. (bevriezen) de rivier misschien twee keer.

1. bevriezen
2. bevriezde
3. bevroorde
4. bevroor

Toen Max en Jack aan het stoeien waren, …… (breken) zij de vaas van oma.

1. broken
2. braken
3. breken
4. breekden

En nu zelf...

Maak opdrachten 1 t/m 6 blz 238, 239

(is het huiswerk)

Werk 5 minuten stil en zelfstandig.

Daarna samenwerken mag.