le mercredi 19 janvier

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2,3

Programme

- D toets grammatica via lessonup

Zet deze zin in de futur:
Ils sont à Lyon.

Zet de volgende zin in de futur:
Tu fais du sport?

Zet de volgende zin in de futur:
Vous avez un cheval.

Zet de volgende zin in de futur:
Je vois la Tour Eiffel

Zt de volgende zin in de futur:
Elle va à l'école.

Zet de werkwoorden in de goede vorm: connaître-passé composé
Elle..............mes grands-parents.

Zet het werkwoord in de goede vorm: croire-présent
Vous......... que je voulais partir?

Zet het werkwoord in de goede vorm: connaître-présent
Tu........ mes amis.

Zet het werkwoord in de goede vorm:
croire-passé composé
Nous........que ce n'est pas ta faute.

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm: nouveau
Je viens d'acheter un .......ordinateur.

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm: beau
Il y a beaucoup de.......arbres dans ce parc.

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm: vieux
Nous allons visiter ces....églises.

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm: beau
Tu vois ce ........ oiseau?

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de goede vorm en op de juiste plaats: heureux-joli (hele zin opschrijven)
Ce sont des ............ femmes..............

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de goede vorm en op de juiste plaats: blanc-nouveau (hele zin opschrijven)
Elle porte une.........robe......................

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de goede vorm en op de juiste plaats: belge-petit (hele zin opschrijven)
Il travaille avec une ........... fabrique.....................

Noteer het juiste voegwoord: maar
Je n'ai pas de frères,.................j'ai deux soeurs.

Noteer het juiste voegwoord: want
Elle a réussi....................elle a travaillé toute l'année.

Noteer het juiste voegwoord: dus
Il court très vite.................il est arrivé le premier.

Noteer het juiste voegwoord: waar
La police a trouvé l'endroit ........les voleurs sont.

Maak van het bijvoeglijk naamwoord een bijwoord: rare
Marcel et moi, on se voit ..............

Maak van het bijvoeglijk naamwoord een bijwoord:
bon
J'ai................travaillé cette année.

Maak van het bijvoeglijk naamwoord een bijwoord:
certain
Il va........venir ce soir.

Maak van het bijvoeglijk naamwoord een bijwoord:
malheureux
.........................., cette fille n'est pas amoureuse de toi.

A toi maintenant!

Oefenen met de woorden van chapitre 2.

- 

les devoirs

- Leren voor de toets