Lijdend voorwerp

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 7

Lijdend voorwerp

Onderwerp = Wie?

Gezegde = Alle werkwoorden

Lijdend voorwerp = Wat/wie + gezegde + onderwerp

Wat is het lijdend voorwerp (LV) in de zin:

Mag ik u een kopje koffie aanbieden?

Wat is het lijdend voorwerp (LV) in de zin:

Het verlegen jongetje gaf ik een schouderklopje.

Wat is het lijdend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten

1. Geen lijdend voorwerp
2. jou
3. Sophie
4. de groeten

Wat is het lijdend voorwerp?

Hij geeft zijn zus een knuffel.

Wat is het lijdend voorwerp:
De meester deelt de schriften uit.

1. De meester
2. deelt uit
3. de schriften
4. er is geen lijdend voorwerp

wat is het lijdend voorwerp:
Piet haalt de krant meteen uit de brievenbus.

1. de krant
2. Piet
3. de brievenbus
4. meteen

Anton brengt zijn zusje naar school.
Lijdend voorwerp is:

1. Anton
2. brengt
3. zijn zusje
4. er is geen lijdend voorwerp

Het boze meisje stuurde Cas een e-mail.
Wat is het lijdend voorwerp?

1. het boze meisje
2. stuurde
3. Cas
4. een e-mail

Wat is het lijdend voorwerp?
Quirijn krijgt tandjes

1. Quirijn
2. krijgt
3. tandjes
4. er is geen lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:

Liza eet.

1. Liza
2. eet
3. Er is geen lijdend voorwerp.

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:

Onder de tafel heeft mijn vader een cadeautje verstopt voor mijn neefje

1. onder de tafel
2. mijn vader
3. een cadeautje
4. voor mijn neefje

Wat is het lijdend voorwerp?
'Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.'

1. Razend
2. de leraar
3. een krijtje
4. het lokaal

Bram gaat verven.

Bram is het lijdend voorwerp.

1. waar
2. niet waar

Esther eet soep.

Soep is het lijdend voorwerp.

1. waar
2. niet waar

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?