12 1vm h2 grammatica (woordsoorten) les 2

WELKOM 1B :)
Dit lesuur
  • Grammatica 2.7 uitleg
    - werkwoorden

Oefenen met:
1. zelfstandig naamwoord
2. lidwoord
3. werkwoord




    1 / 10
    next
    Slide 1: Slide
    NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

    This lesson contains 10 slides, with text slides.

    Items in this lesson

    WELKOM 1B :)
    Dit lesuur
    • Grammatica 2.7 uitleg
      - werkwoorden

    Oefenen met:
    1. zelfstandig naamwoord
    2. lidwoord
    3. werkwoord




      Slide 1 - Slide

      Woordsoort: werkwoord
      Wat weten we daar al over?
      • Werkwoorden zijn de doe-woorden.
        Iets of iemand doet iets, of er gebeurt iets.

      Voorbeelden: struikelen, moeten, sneeuwen.

      Slide 2 - Slide

      Woordsoort: werkwoord
      Wat weten we daar al over?
      • In een zin kan de vorm van een werkwoord veranderen (vervoegen)

      Hele werkwoord: Vallen
      Hij .... van zijn stoel.

      Slide 3 - Slide

      Onderstreep alle werkwoorden:
      Twee Engelsen waren net naar het Franse platteland verhuisd. Ze wilden de buren graag beter leren kennen, maar dat ging niet zo makkelijk. Op een dag stond er een boer voor de deur met een grote, enge, gevaarlijke, bloeddorstige hond. Op zijn vacht zaten vlekken en kale plekken. Ook had hij waarschijnlijk net een modderbad genomen. De Engelsen wilden zich van hun beste kant laten zien en vroegen uit interesse: 'Hoe heet uw hond?' Waarop de boer antwoordde: ' Diva' 
      Klaar? 2.7, opdr: 12, 13, 16, 17,
                                       20, 21

      Slide 4 - Slide

      Franse humor
      Twee Engelsen waren net naar het Franse platteland verhuisd. Ze wilden de buren graag beter leren kennen, maar dat ging niet zo makkelijk. Op een dag stond er een boer voor de deur met een grote, enge, gevaarlijke, bloeddorstige hond. Op zijn vacht zaten vlekken en kale plekken. Ook had hij waarschijnlijk net een modderbad genomen. De Engelsen wilden zich van hun beste kant laten zien en vroegen uit interesse: 'Hoe heet uw hond?' Waarop de boer antwoordde: ' Diva'. 

      Slide 5 - Slide

      Oefenen met zn, lw en ww
      Maak (digitaal) opdr. 12, 13, 16, 17, 20, 21

      Slide 6 - Slide

      Zelfstandig naamwoord
      Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor:
      • mensen: leerlingen, tante
      • dieren: hamster, koe, paard
      • planten: tulp, eik
      • dingen: fietsband, mobieltje, stoomboot
      en ook voor:
      • namen: Eindhoven, Sarah, Sinterklaas
      • begrippen: liefde, respect

      Slide 7 - Slide

      Zelfstandig naamwoord
      Zelfstandige naamwoorden kun je vaak (maar niet altijd!):
      • in het meervoud zetten: pepernoot, pepernoten
      • verkleinen: pepernoot – pepernootje

      Vóór een zelfstandig naamwoord kun je meestal een lidwoord zetten:
      pepernoot, het pepernootje

      Slide 8 - Slide

      Lidwoord: de, het, een

      Een lidwoord (lw) staat nooit alleen. Het lidwoord staat altijd voor het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.

      Bepaalde lidwoorden: de en het (als duidelijk is wat je bedoelt)
      Onbepaald lidwoord: een 

      Het meisje gaf de prachtige ketting aan een goede vriendin.



      Slide 9 - Slide

      Aan de slag: grammatica 2.7
      Maak van paragraaf 2.7 opdracht 4, 7, 8, 9, 10
      Kijk het gelijk na.

      Klaar? 
      Heb je de test jezelf van woorden 2.5 al gemaakt? 
      Anders oefenen met de woordtrainer van 2.5


      Slide 10 - Slide