V5 Thema 10 DNA Oriëntatie + B1 De bouw en functie van DNA

Thema 10 

DNA



Oriëntatie 
+
B1 Bouw en functie van DNA 

1 / 36
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 10 

DNA



Oriëntatie 
+
B1 Bouw en functie van DNA 

Slide 1 - Slide

Lesprogramma Oriëntatie
  • Lesstarter Thema 1 (5 minuten)
  • Leerdoelen Oriëntatie (2 minuten)
  • Oriëntatie 'Hoe uniek is jouw DNA?' lezen (5 minuten)
  • Opdracht 1 t/m 5 maken + nakijken (max. 10 minuten)
  • Voorkennisfilmpje doornemen (10 minuten)
  • Lesafsluiter: zelfstandig voorkennistoets maken (5 minuten)


Laat LessonUp openstaan!

Slide 2 - Slide

Leerdoelen Oriëntatie
1. Je kunt de bouw en functie van DNA beschrijven.

2. Je kunt uitleggen dat cellen alleen de erfelijke informatie gebruiken die ze nodig hebben.

3. Je kunt omschrijven wat genen en allelen zijn.

4. Je kunt omschrijven wat een mutatie is.

5. Je kunt enkele DNA-technieken in de biotechnologie beschrijven.

Slide 3 - Slide

Oriëntatie
  • Oriëntatie 'Hoe uniek is jouw DNA?' doorlezen


    • Individueel of in duo's de bijbehorende opdrachten digitaal maken


Klaar?
  • Neem het voorkennisfilmpje door 

  • Maak nu individueel de voorkennistoets digitaal
en sluit deze les daarmee af...



timer
10:00
timer
10:00

Slide 4 - Slide

Lesprogramma Les 2
  • Leerdoelen B1  (2 minuten)
  • Uitleg leerdoel 10.1.1 'De bouw en functie van DNA' (10-15 minuten)
  • Zelfstandig opdracht 1 t/m 11 maken
  • Oefen de Flitskaarten en maak Test Jezelf als laatste
  • Lesafsluiter B1 (5 minuten)

Eerder klaar?
 
  • Neem context Leefwereld 'Drie biologische ouders' en maak de bijbehorende opdrachten 12 en 13

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Leerdoelen B1

10.1.1 Je kunt de bouw en functie van DNA beschrijven.

Overige leerdoelen
  • Je kent verschillende typen DNA 
  • Je weet het verschil tussen coderend DNA en niet-coderend DNA

Slide 7 - Slide




  • DNA
  • genoom
  • kernDNA
  • mtDNA
  • plasmiden
  • nucleinezuur
  • nucleotide
  • desoxyribose
  • adenine (A)
  • thymine (T)
  • cytosine (C)



  • guanine (G)
  • enkelstrengs DNA
  • basenparing
  • basenpaar
  • dubbelstrengs DNA
  • helixstructuur
  • sequentie
  • gen
  • niet-coderend DNA
  • repetitief DNA
Begrippen B1 De bouw en functie van DNA

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

DNA - DesoxyriboNucleicAcid - Desoxyribonucleïnezuur
  • Bijna elke cel heeft een celkern met daarin DNA 
  • DNA bevat genetische informatie, de informatie voor je erfelijke eigenschappen
  • Genoom: het geheel aan genetische informatie in een cel van een organisme
  • DNA is opgebouwd uit 4 verschillende nucleotiden: A,C,T,G


  • Elk nucleotide is opgebouwd uit
     drie onderdelen:
     1. fosfaatgroep
     2. desoxyribose (suiker)
     3. stikstofbase 
Purine:  adenine en guanine hebben 2-ring structuur

Pyrimidine: cytosine en thymine hebben 1-ring-structuur

Slide 10 - Slide

Het genoom - prokaryoten

Prokaryoot = cel zonder kern, bijvoorbeeld een bacterie


  • DNA ligt los in het cytoplasma als en bestaat uit één circulaire DNA-streng). 
  • Sommige bacteriën hebben nog een plasmide(n): kort stukje (vaak cirkelvormig) DNA.

Slide 11 - Slide

Het genoom
eukaryoten
Eukaryoot - cel met een kern bijvoorbeeld plant, dier, schimmel


  • Genoom dierlijke cel:
      - kern DNA
      - mitochondriaal DNA (mtDNA)

  • Genoom plantaardige cel:
      - kern DNA
      - mitochondriaal DNA (mtDNA)
      - chloroplast DNA 

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

DNA structuur
  • Nucleotideketen: mono-sachariden en fosfaatgroepen wisselen elkaar af. 
  • De stikstofbasen steken er aan de zijkant uit.
  • De uiteinden van een nucleotidestreng worden aangegeven met 3’ en 5’.
  • Aan het 3’-uiteinde bevindt zich een OH-groep aan derde C van desoxyribose.
  • Aan het 5’-uiteinde bevindt zich een fosfaatgroep aan 5e C van desoxyribose.
  • DNA-molecuul bestaat uit twee nucleotidestrengen, die in een helixstructuur (dubbele spiraal) om elkaar heen gewonden liggen (BiNaS tabel 71C).
  • Vaste basenparen (tabel 71B): adenine (A) met thymine (T) en cytosine (C) met guanine (G).

Slide 14 - Slide

enkelstrengs DNA

dubbelstrengs DNA

Slide 15 - Slide

Chromosomen
  • DNA verdeelt over verschillende chromosomen
  • Langste DNA-molecuul mens is 5 cm
  • Bij eukaryoten bestaat een chromosoom uit één dubbelstrengs DNA-molecuul met histonen (eiwitten).
  • Een DNA-molecuul past in een celkern door de compacte vorm, het is rond histonen gewikkeld. 
  • Nucleosoom: een aantal histonen met DNA 
  • Koppelings-DNA: DNA tussen twee opeenvolgende nucleosomen
  • Sequentie: de volgorde waarin stikstofbasen in een DNA-molecuul zijn gerangschikt.
  • Gen: een deel van een DNA-molecuul dat codeert voor één of meer eiwitten of een gedeelte van een eiwit. 

Slide 16 - Slide

Niet-coderend DNA
  • Grote delen van het DNA coderen niet voor eiwitten. 
  • Ongeveer 98,5% van genoom van de mens bestaat uit niet-coderend DNA. 
  • Ook binnen genen worden stukken coderend DNA afgewisseld met stukken niet-coderend DNA.
  • Sommige delen hebben een regulerende functie en beïnvloeden de activiteit van genen of de productie van eiwitten
  • Andere delen beschermen bijvoorbeeld de uiteinden van chromosomen
  • Deel van het niet-coderend DNA bestaat uit repetitief DNA (herhalingen van korte nucleotidesequenties)
  • Deel bestaat uit genen die hun functie hebben verloren (bv. gen voor aanmaak van eigeel bij zoogdieren)

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Even oefenen...

Slide 19 - Slide

Hoeveel procent heb je gescoord?

Slide 20 - Open question

Huiswerk
  • Maak opdracht 1 t/m 11

  • Oefen de Flitskaarten en controleer de leerdoelen 
van B1 met de Test Jezelf

Klaar?
  • Neem de Context 'Drie biologische ouders' door en 
maak opdracht 12 en 13

Slide 21 - Slide

Lesafsluiter B1

10.1.1 Je kunt de bouw en functie van DNA beschrijven.



Slide 22 - Slide

Wat is de bouwsteen van DNA?
A
allel
B
gen
C
nucleotide
D
eiwit

Slide 23 - Quiz

Genen bevatten informatie voor het maken van
A
DNA
B
RNA
C
eiwitten
D
alle drie

Slide 24 - Quiz

Niet-coderend DNA heeft
A
geen functie
B
een regulerende functie
C
verslaving tot gevolg
D
een coderende functie

Slide 25 - Quiz

Alle kinderen uit één gezin hebben hetzelfde DNA?
A
Ja
B
Nee

Slide 26 - Quiz

Welke volgorde van 'groot naar klein' klopt?
A
DNA--> gen --> chromosoom
B
Gen --> DNA --> chromosoom
C
Chromosoom --> gen --> DNA
D
DNA --> gen --> chromosoom

Slide 27 - Quiz


Wat is juist?
A
1 celkern 2 genen
B
1 cel 2 chromosomen
C
3 DNA 4 gen
D
3 Chromosomen 4 DNA

Slide 28 - Quiz

Hebben plantencellen ook kern DNA?
A
Ja
B
Nee

Slide 29 - Quiz

Stelling 1: Je krijgt alleen DNA van je vader of alleen DNA van je moeder
Stelling 2: Niet iedere cel heeft DNA
A
Stelling 1 is correct, stelling 2 is incorrect
B
Stelling 1 en stelling 2 zijn correct
C
Stelling 1 is incorrect, stelling 2 is correct
D
Stelling 1 en stelling 2 zijn incorrect

Slide 30 - Quiz

In DNA vormen de basen A, G, C en T vaste paren.
Welke paren zijn dat?
A
A - G en T - C
B
A - T en G - C

Slide 31 - Quiz

Op internet staan veel plaatjes van DNA. Heeft de tekenaar van dit plaatje de basen goed getekend?
A
Ja
B
Nee

Slide 32 - Quiz

Organismen van verschillende soorten kunnen veel overeenkomsten vertonen in de samenstelling van stoffen, bijvoorbeeld van DNA. Waarom is deze overeenkomst een argument voor de evolutietheorie?
A
Omdat deze overeenkomst aantoont dat soorten veranderen, doordat mutanten blijven voortbestaan en individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.
B
Omdat hieruit kan worden afgeleid hoe lang geleden de verschillende soorten zijn ontstaan.
C
Omdat deze overeenkomst het aannemelijk maakt dat verschillende soorten een gemeenschappelijke voorouder hebben.

Slide 33 - Quiz

Extra uitlegvideo
Wanneer je nog een andere uitleg wilt over de bouw en de functie van het DNA...

Kies uit NGbiologie of Ruud Lekkerkerk

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Video

Slide 36 - Video