verwijswoorden: hen, hun (en ze)
Stap 1: kijk of er een voorzetsel voor staat. Ja? Dan 'hen'.
Stap 2: kijk of dat wat je moet invullen het lijdend voorwerp of het meewerkend voorwerp in de zin is.
Lijdend voorwerp: vul in 'hen'
Meewerkend voorwerp: vul in 'hun'
Anita's ouders wonen vlakbij en ze bezoekt ... vaak.