2.1 Zinsontleden (hh klas 1 en lastige onderwerpen)

Vandaag
Zinsontleden

Wat weet je nog?
Leerjaar 2: verborgen en lastige onderwerpen

1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1-3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vandaag
Zinsontleden

Wat weet je nog?
Leerjaar 2: verborgen en lastige onderwerpen

Slide 1 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond

Slide 2 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Sturen jullie ook altijd verjaardagskaarten?
A
jullie
B
verjaardagskaarten
C
Sturen
D
altijd

Slide 3 - Quiz

Wat is in de onderstaande zin het gezegde?

Het publiek moest lang op de huldiging wachten.
A
moest
B
wachten
C
moest wachten
D
de huldiging

Slide 4 - Quiz

Wat is het gezegde in de onderstaande zin?

De komende jaren zal de temperatuur stijgen.
A
zal
B
stijgen
C
zal gaan stijgen
D
zal stijgen

Slide 5 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin:

Hebben Anouk en Wendy de opdracht nog niet gemaakt?
A
Anouk en Wendy
B
Hebben
C
de opdracht
D
gemaakt

Slide 6 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin:

Gisteravond hebben veel mensen naar het nieuwe programma gekeken.
A
gisteravond
B
hebben
C
gekeken
D
veel mensen

Slide 7 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:

Gisteravond hebben mijn zus en ik een appeltaart gemaakt.
A
gisteravond
B
mijn zus en ik
C
gemaakt
D
een appeltaart

Slide 8 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:

Onder de tafel heeft mijn vader een cadeautje verstopt voor mijn neefje
A
onder de tafel
B
mijn vader
C
een cadeautje
D
voor mijn neefje

Slide 9 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
De kassière geeft aan de vriendelijke klant de spaarzegels.
A
de spaarzegels
B
aan de vriendelijke klant
C
de vriendelijke klant
D
de kassière

Slide 10 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
Volgende week ga ik voor mijn vrienden een zak snoep kopen
A
volgende week
B
een zak snoep
C
ga kopen
D
voor mijn vrienden

Slide 11 - Quiz

Wat is het bijwoordelijke bepaling in de volgende zin:
De tuinman geeft de pas geplante bloemen water met een gieter
A
met een gieter
B
geeft
C
de tuinman
D
de pas geplante bloemen

Slide 12 - Quiz

Wat is het bijwoordelijke bepaling in de volgende zin:
Tussen de bomen hangt de kleurrijke hangmat.
A
de kleurrijke hangmat
B
hangt
C
tussen de bomen
D
is er niet

Slide 13 - Quiz

Hoe zat het ook alweer?

Slide 14 - Slide

Persoonsvorm
- tijdsproef
- aantal veranderen
Ik ga vanavond tv-kijken. -> Ik ging vanavond tv-kijken.
Ik ga vanavond tv-kijken. -> Wij gaan vanavond tv-kijken.
ga is de persoonsvorm

Slide 15 - Slide

werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin.
Geeft antwoord op de vraag: 
Wat gebeurt er?

Het huis is mooi geschilderd.
Wat gebeurt er?
is geschilderd -> wg



Slide 16 - Slide

wg 2
Let op! Als er te lopen, aan het lopen staat, dan horen te/aan het ook bij het wg

Slide 17 - Slide

Onderwerp
Antwoord op de vraag:
Wie/wat + wg?
Jan heeft zijn zusje een cadeau gegeven.
pv: heeft
wg: heeft gegeven
Wie/wat heeft gegeven?
Jan -> onderwerp

Slide 18 - Slide

lijdend voorwerp
Geeft antwoord op de vraag:
Wat/wie + wg+ onderwerp?
Jan heeft zijn zusje een cadeau gegeven.

Wat heeft Jan gegeven?
een cadeau -> lijdend voorwerp

Slide 19 - Slide

meewerkend voorwerp
aan wie/voor wie + wg+ o + lv?

Jan heeft zijn zusje een cadeau gegeven.
Aan wie heeft Jan een cadeau gegeven?
zijn zusje -> meewerkend voorwerp

Slide 20 - Slide

bijwoordelijke bepaling
geeft antwoord op de vraag 
wanneer, waar, waarmee, hoe, door wie, met wie

Slide 21 - Slide

Leerjaar 2
- ontbrekend of lastig onderwerp
 

Slide 22 - Slide

Geen onderwerp bij
gebiedende wijs

Loop naar huis 
Ga naar school
Degene die aangesproken wordt ontbreekt.

Slide 23 - Slide

Lastige onderwerpen
- loos onderwerp: het
Je kunt de vraagproef niet toepassen. 
Ook de getalsproef kan niet.

Het regent buiten erg hard.




Slide 24 - Slide

Lastige onderwerpen
plaatsonderwerp: er
Het vervangt vaak het eigenlijke onderwerp dat verderop in de zin staat.
Er gaan veel mensen naar dat feest.
veel mensen is het eigenlijke onderwerp

Slide 25 - Slide

Spreek je bij de gebiedende wijs altijd iemand aan?
A
ja
B
nee

Slide 26 - Quiz

Vervangt het woord "er" altijd het eigenlijke onderwerp?
A
ja
B
nee

Slide 27 - Quiz

Is er sprake van een loos onderwerp, plaatsonderwerp of gebiedende wijs?
Poets je tanden.
A
loos onderwerp
B
plaatsonderwerp
C
gebiedende wijs

Slide 28 - Quiz

Is er sprake van een loos onderwerp, plaatsonderwerp of gebiedende wijs?
Het spookt in dat huis.
A
loos onderwerp
B
plaatsonderwerp
C
gebiedende wijs

Slide 29 - Quiz

Is er sprake van een loos onderwerp, plaatsonderwerp of gebiedende wijs?
Ga uit mijn ogen
A
loos onderwerp
B
plaatsonderwerp
C
gebiedende wijs

Slide 30 - Quiz

Is er sprake van een loos onderwerp, plaatsonderwerp of gebiedende wijs?
Het lekt in de garage.
A
loos onderwerp
B
plaatsonderwerp
C
gebiedende wijs

Slide 31 - Quiz

Is er sprake van een loos onderwerp, plaatsonderwerp of gebiedende wijs?
Er wordt hard gewerkt in de klas.
A
loos onderwerp
B
plaatsonderwerp
C
gebiedende wijs

Slide 32 - Quiz

Vandaag leerde je
- herhaling zinsontleden klas 1
- ontbrekend onderwerp,
lastige onderwerpen: loos onderwerp en plaatsonderwerp 

Slide 33 - Slide