VWO 3 Voorbereiding Toets Periode 3 (Leesvaardigheid)

Woordenschat & Lezen
Voorbereiding Toets Periode 3
Emelwerda College
VWO 3
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Woordenschat & Lezen
Voorbereiding Toets Periode 3
Emelwerda College
VWO 3

Slide 1 - Slide

Beeldspraak, stijlfiguren, stijlfouten 
en (niet rijmende) woordparen

Slide 2 - Slide

Op Tweede Paasdag vielen er hagelstenen zo groot als eieren.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Metonymie
D
Personificatie

Slide 3 - Quiz

Oranje heeft afgelopen week in Canada de eerste punten gehaald op het WK-curling.
A
vergelijking
B
metafoor
C
metonymie
D
personificatie

Slide 4 - Quiz

Beeldspraak
Vergelijking: twee dingen naast elkaar zetten die op elkaar lijken (object en beeld) 
(Jouw kamer is een zwijnenstal.)
Metafoor: het object helemaal vervangen door het beeld 
(Het is hier een zwijnenstal.)
Metonymie: er is een overeenkomst tussen beeld en object 
(Oranje wint goud.)
Personificatie: een levenloos ding krijgt een menselijke eigenschap
(De wind huilt.)

Slide 5 - Slide

Moet ik het nou voor de duizendste keer zeggen? Deur achter je dicht!
A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme
D
litotes

Slide 6 - Quiz

Een deel van het personeel zal moeten afvloeien.
A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme
D
litotes

Slide 7 - Quiz

Die poolreizigers zullen het wel frisjes hebben.
A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme
D
litotes

Slide 8 - Quiz

Stijlfiguren
Hyperbool: je overdrijft sterk: Hij barst van het geld.
Understatement: je zwakt iets af: iets is minder groot, mooi of belangrijk dan in werkelijkheid: Ze heeft wel een paar centen.
Eufemisme: je zegt iets zo dat het minder hard overkomt: Hij is niet meer onder ons.
Litotes: vorm van understatement; je ontkent het tegenovergestelde: Ze zijn niet onbemiddeld.

Slide 9 - Slide

Bij dit winterweer is er een grote kans op mogelijke gladheid.
A
pleonasme
B
tautologie
C
contaminatie

Slide 10 - Quiz

Met veel concentratie tekenden de leerlingen ronde cirkels voor hun Technasium-project.
A
pleonasme
B
tautologie
C
contaminatie

Slide 11 - Quiz

Van mijn mentor moet ik mij verplicht inschrijven voor die zinloze module van wiskunde.
A
pleonasme
B
tautologie
C
contaminatie

Slide 12 - Quiz

Hij nam te veel hooi op zijn schouders en raakte overspannen.
A
pleonasme
B
tautologie
C
contaminatie

Slide 13 - Quiz

Welke stijlfout(en) bevat deze zin:
De meisjes ruimden de witte sneeuw op want er konden immers jongens over uitglijden.

Slide 14 - Open question

Stijlfouten
Tautologie: twee woorden van dezelfde woordsoort die hetzelfde betekenen (synoniemen)
(Haastig liep hij snel naar het station, maar hij miste echter de bus.)
Pleonasme: een eigenschap van een zaak of persoon nog eens nadrukkelijk omschrijven
(houten boomstam, weer hervatten)

Slide 15 - Slide

Bedenk een uitdrukking met een rijmend woordpaar.

Slide 16 - Open question

Uitdrukkingen met woordparen
Rijmende woordparen: heug en meug (= eindrijm), door weer en wind, in kannen en kruiken (= alliteratie)
Niet rijmende woordparen
Tegenstellingen: zwart op wit
Synoniemen: altijd en eeuwig, nooit ofte nimmer (vaak een tautologie)
Woordbetekenis dicht bij elkaar: moord en doodslag

Slide 17 - Slide

Argumentatie

Slide 18 - Slide

Een schrijver onderbouwt zijn standpunt met drie argumenten.
Dit is:
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
enkelvoudige onderschikkende argumentatie
D
meervoudige onderschikkende argumentatie

Slide 19 - Quiz

Als je een blokjesschema van bovenaf begint te lezen, dan betekent het pijltje 'dus'.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

Aan welk signaalwoord herken je een argument NIET?
A
de reden hiervoor is
B
want
C
namelijk
D
kortom

Slide 21 - Quiz

Argumentatie I
Een schrijver heeft een standpunt of mening.

Dit standpunt onderbouwt hij met argumenten.

Argumenten kunnen feitelijk en niet-feitelijk zijn.
Een feitelijk argument kun je controleren, een niet-feitelijk argument niet.

Slide 22 - Slide

Argumentatie I
Enkelvoudige argumentatie: standpunt met 1 argument
Meervoudige argumentatie: standpunt met meer argumenten

Enkelvoudige onderschikkende argumentatie: een argument wordt onderbouwd met een ondersteunend argument
Meervoudige onderschikkende argumentatie: er zijn meer argumenten; minimaal één wordt verder ondersteund.

Slide 23 - Slide

Argumentatie I
Signaalwoorden
Aankondiging standpunt: Ik vind..., Volgens ons..., Dus..., Daarom..., Kortom....
Argumenten: dat blijkt uit, immers, namelijk, omdat, want, de reden hiervoor is.
Alinea gewijd aan 1 argument: let op signaalwoorden van opsomming waarmee argument wordt onderbouwd.

Slide 24 - Slide

Een tegenargument ontkracht je met
A
een ander argument
B
feiten
C
een weerlegging
D
een onderbouwing

Slide 25 - Quiz

Aan welk signaalwoord herken je een tegenargument NIET?
A
immers
B
namelijk
C
en
D
toch

Slide 26 - Quiz

Argumentatie II
In een betogende tekst kan een schrijver ook een tegenargument inbrengen.
Let op signaalwoorden: immers, namelijk, omdat, want etc.

Een tegenargument wordt ontkracht met een weerlegging.
Let op signaalwoorden: maar, hoewel, echter, toch etc.

Slide 27 - Slide

Argumentatie II
Signaalwoorden
Tegenargumenten: dat blijkt uit, immers, namelijk, omdat, want, de reden hiervoor is.
Tegenargument en weerlegging: tegenover, daarentegen, toch, maar, echter, ondanks dat, hoewel
Alinea gewijd aan 1 tegenargument: let op signaalwoorden van opsomming waarmee argument wordt onderbouwd.

Slide 28 - Slide

Kritisch lezen

Slide 29 - Slide

Bij kritisch lezen let je NIET op:
A
de deskundigheid van de auteur
B
waar en wanneer een tekst gepubliceerd is
C
of de titel en tussenkopjes kloppen
D
of de argumentatie te weerleggen is

Slide 30 - Quiz

Welk artikel is het meest betrouwbaar?
A
Een artikel over Rutte in de Libelle (damesblad).
B
Een artikel over Wilders in Privé
C
Een artikel over Sigrid Kaag in De Telegraaf
D
Een artikel over Baudet in De Noordoostpolder

Slide 31 - Quiz

Kritisch lezen
Let op:
- deskundigheid schrijver
- waar en wanneer gepubliceerd
- correct Nederlands
- zijn er recente gegevens gebruikt?
- zijn de geraadpleegde bronnen deskundig en betrouwbaar
- (on)partijdigheid schrijver
- zwakke of sterke argumentatie

Slide 32 - Slide

Succes met de toets!
p.s. Let op spelling en zorg dat je elke zin begint met een hoofdletter en afsluit met het juiste leesteken.
p.p.s. In een argumentatieschema schrijf je hele zinnen.

Slide 33 - Slide