H2 | Fouten met verwijswoorden

Welkom terug!
Leg klaar:
- je huiswerk
- pen & papier
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom terug!
Leg klaar:
- je huiswerk
- pen & papier

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat hebben jullie gedaan in de vakantie?

Slide 3 - Mind map

Terugblik
We hebben het gehad over...
- Spelling (accenttekens)
- Woordsoorten (tussenwerpsel & wie/die/dat)
- Zinsdelen (samentrekkingen & verwijswoorden)
- Formuleren (samentrekkingen)

Slide 4 - Slide

Vooruitblik
De komende paar lessen...
- Informatie over de toets volgt zo snel mogelijk!
- Cijfers schrijfopdracht volgen komende week
- We gaan verder met formuleren

Aan het eind van deze les...
- Kun je fouten met verwijswoorden opsporen en verbeteren

Slide 5 - Slide

Opfrissen: wie/die/dat
Wie is...

Betr.vnw als…
Het terugverwijst naar een antecedent
Betr.vnw. m.i.a. als…
Het vervangbaar is door degene die
Vr.vnw als…
Het aan het begin staat van een vraag of een zin gemaakt van een vraag

Slide 6 - Slide

Opfrissen: wie/die/dat
Die is...

Aanw.vnw. als…
Je het kunt vervangen door deze
Betr.vnw als…
Het terugverwijst naar een antecedent


Slide 7 - Slide

Opfrissen: wie/die/dat
Dat is...

Aanw.vnw. als…
Je het kunt vervangen door dit
Betr.vnw als…
Het terugverwijst naar een antecedent
Os.vgw als…
Het aan het begin van een bijzin staat

Slide 8 - Slide

Bespreken: opdr. 1 (blz. 67)
1.  vr.vnw
2. os.vgw                      betr.vnw
3. os.vgw                      aanw.vnw
4. aanw.vnw                betr.vnw
5. betr.vnw.m.i.a.       os.vgw                aanw.vnw

Slide 9 - Slide

Bespreken: opdr. 2 (blz. 67)

Slide 10 - Slide

Opfrissen: verwijswoorden

Slide 11 - Slide

Wat is het verwijwoord in de volgende zin:
De leraar heeft zijn leerlingen gevraagd de opdracht volgende week nog in te leveren.
A
leraar
B
zijn
C
leerlingen
D
opdracht

Slide 12 - Quiz

Datgene waarnaar een verwijswoord verwijst noemen we het...
A
precedent
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
antecedent
D
anafoor

Slide 13 - Quiz

Opfrissen
1. Mannelijk of vrouwelijk?
- Alle het-woorden zijn onzijdig
- Alle de-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk

2. Die of dat? Deze of dit?
- Naar de-woorden verwijs je met die of deze
- Naar het-woorden verwijs je met dat of dit

Slide 14 - Slide

Opfrissen
3. Hen of hun?
- Gebruik hen als het lijd.vw. is of als het na een voorzetsel staat
- Gebruik hun al het meew.vw. is of als het bez.vnw. is

4. Dat of wat?
- Gebruik dat als het verwijst naar een het-woord
- Gebruik wat als het verwijst naar een onbep.vnw., een overtreffende trap of een hele zin

Slide 15 - Slide

Opfrissen
5. Met wie of waarmee?
- Gebruik met wie als je verwijst naar personen
- Gebruik waarmee als je verwijst naar dingen

Slide 16 - Slide

Fouten met verwijwoorden
1. Iemand weet niet of een woord een de- of een het-woord is
*Jouw show is een cliché die ik niet nog een keer ga kijken

2. Iemand weet niet wat het geslacht van een woord is
*De raad heeft lang overlegd over haar beslissing

3. Iemand kent de regels voor verwijswoorden niet
* De jongen waarvan ik de skeelers kocht, is erg aardig

Slide 17 - Slide

boekenkast
golfclub
ceremonie
operatie
specialiteit
onderneming
voorwerp
vissersboot
ziekte
Mannelijk
Vrouwelijk
Onzijdig

Slide 18 - Drag question

Lesafsluiting
Vergeet niet: vandaag 17.00 deadline vlog over een boek

Huiswerk voor volgende week:
Hoofdstuk: 2
Paragraaf: formuleren
Opdrachten: 4 & 5

Slide 19 - Slide

Wat vonden jullie van het gebruik van LessonUp tijdens de online les?

Slide 20 - Mind map

Slide 21 - Slide