Blok 5.4 A & B Over Taal - Kijk naar taal de.het woorden

Welkom!
  1. Pak je laptop, werk
    - In learnbeat aan 5.3 D en 5.4 A
  2. Leg je woordenlijst blok 5 op tafel 
1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom!
  1. Pak je laptop, werk
    - In learnbeat aan 5.3 D en 5.4 A
  2. Leg je woordenlijst blok 5 op tafel 

Slide 1 - Slide

Welkom!
  1. woordenschat blok 5

Slide 2 - Slide

Even oefenen woordenschat

Slide 3 - Slide

Als je vaak varieert, dan...
A
wissel je het vaak af.
B
is het heel precies.
C
doe je het vaak op dezelfde manier.
D
is het ongeveer.

Slide 4 - Quiz

Welk woord past het best bij deze omschrijving: 'baas van een bedrijf'.
A
aandelen
B
bedrijfsleider
C
hoofdzaak
D
receptionist

Slide 5 - Quiz

Wat is een bijzaak?

Slide 6 - Open question

Wat is een een voorwaarde?

Slide 7 - Open question

Wat betekent vestigen?

Slide 8 - Open question

Wat is het tegenovergestelde van schadelijk?

Slide 9 - Open question

Zelfstandig werken
Maak in Learnbeat 5.4 A
Gebruik je woordenlijst daarbij!

Slide 10 - Slide

Even oefenen woordenschat

Slide 11 - Slide

Stappenplan
moeilijke woorden
Gebruik bij woorden die je niet begrijpt, het stappenplan moeilijke woorden. Als je een woord leest dat je niet begrijpt:
  1. Lees een stukje terug of verder lezen in de tekst. 
  2. Zie je in een woord een uitleg of omschrijving van het moeilijke woord of een woord dat het tegenovergestelde betekent.
  3. Soms helpen de plaatjes of pictogrammen.
  4. Zoek het dan pas op of vraag het.




Slide 12 - Slide

5.4 D Wanneer de of het? 
Voor een zelfstandig naamwoord kan je de, het of een zetten.
Maar wanneer gebruik je nu de of het?

- de koe
- het rund

- het topoboek
- de atlas

Slide 13 - Slide

5.4 D Wanneer de of het? 
  1. In het meervoud komt er altijd de


  2. Bij verkleinwoorden komt er altijd het.



Verder zijn er voor de of het geen regels. Je moet het dus "gewoon" weten en onthouden

Slide 14 - Slide

5.4 D Wanneer de of het? 
  1. Allereerst luister goed.
    Vaak hoor je zelf al of het de of het moet zijn.

  2. Kijk in het woordenboek
    - Bij de-woorden staat vaak de letter m of v (van mannelijk of vrouwelijk), of er staat de bij.
    - Bij het-woorden staat de letter o (van onzijdig) of er staat het bij.

Slide 15 - Slide

Even oefenen de of het?

Slide 16 - Slide



Welk lidwoord (lw) gebruik je 
bij het zelfstandig naamwoord (znw)?

schilderij 
A
de
B
het

Slide 17 - Quiz



Welk lidwoord (lw) gebruik je 
bij het zelfstandig naamwoord (znw)?

boerderij
A
de
B
het

Slide 18 - Quiz



Welk lidwoord (lw) gebruik je 
bij het zelfstandig naamwoord (znw)?

dagboek 
A
de
B
het

Slide 19 - Quiz



Welk lidwoord (lw) gebruik je 
bij het zelfstandig naamwoord (znw)?

meisjes
A
de
B
het

Slide 20 - Quiz



Welk lidwoord (lw) gebruik je 
bij het zelfstandig naamwoord (znw)?

gedoe
A
de
B
het

Slide 21 - Quiz



Welk lidwoord (lw) gebruik je 
bij het zelfstandig naamwoord (znw)?

compositie
A
de
B
het

Slide 22 - Quiz

5.4 D Wanneer die/deze of dit/dat? 
Maar wanneer gebruik je nu die of deze?
 of
dit of dat?

Eigenlijk is dit regeltje heel simpel!

Slide 23 - Slide

5.4 D Wanneer die/deze of dit/dat? 
  • Bij woorden met de gebruik je die of deze.

  • Bij woorden met het gebruik je dit of dat

Slide 24 - Slide

Even oefenen die/deze of dit/dat?

Slide 25 - Slide



Wat gebruik je bij het 
bij het zelfstandig naamwoord (znw)?

compositie
A
die/deze
B
dit/dat

Slide 26 - Quiz



Wat gebruik je bij het 
bij het zelfstandig naamwoord (znw)?

vrachtschip
A
die/deze
B
dit/dat

Slide 27 - Quiz



Wat gebruik je bij het 
bij het zelfstandig naamwoord (znw)?

jongens
A
die/deze
B
dit/dat

Slide 28 - Quiz

5.4 D Een hoe zit het dan met die of dat? 
De jongen die / dat gaat hardlopen.

 Het konijn die / dat opgegeten gaat worden.

Slide 29 - Slide

5.4 D Wanneer die of dat? 
  • Bij woorden met de gebruik je die .

  • Bij woorden met het gebruik je  dat

Slide 30 - Slide

Even oefenen die of dat?

Slide 31 - Slide



Wat hoort op de open plek te staan?

Het hek van mijn buren _____ is opengwaaid
A
die
B
dat

Slide 32 - Quiz



Wat hoort op de open plek te staan?

De voetbalspeler _____ de winnende goal maakte.
A
die
B
dat

Slide 33 - Quiz



Wat hoort op de open plek te staan?

Het meisje ____ de wedstrijd won. .
A
die
B
dat

Slide 34 - Quiz

Zelfstandig werken
maak in Learnbeat 5.4 A

Slide 35 - Slide

Zoek op in je woordenboek. Wat is het lidwoord van 'introductie'?
A
de
B
het

Slide 36 - Quiz

Zoek op in je woordenboek. Wat is het lidwoord van 'piramide'?
A
de
B
het

Slide 37 - Quiz

Zoek een pictogram.

Slide 38 - Open question

Zelfstandige verwerking
  • Brons: blz. 238, opdr. 26, 27 (online maken)
  • Zilver: blz. 238, opdr. 26, 27 (online maken)
  • Goud: blz. 238, opdr. 26, 27 (online maken)

Hoe?
  1. Log in op Magister.
  2. Klik op leermiddelen.
  3. Klik op 'Op niveau'.
  4. Klik op Blok 5 Over Taal.

Klaar? Je kunt ook nog verder werken aan je boekopdracht!
timer
30:00

Slide 39 - Slide

Evaluatie leerdoelen
  • Ik kan in een woordenboek opzoeken of een woord een de-woord of een het-woord is. 
  • Ik kan uitleggen wat beeldtaal is en er voorbeelden van geven.


Slide 40 - Slide

Bedenk een pictogram voor:
'Pas op! Humeurige docent'
Maak een foto en voeg het toe.

Slide 41 - Open question

Vooruitblik B5 Lezen
In de volgende les gaan we verder met B3 Over Taal.

Slide 42 - Slide