Les 2_ H.3 Formuleren H.4 Gram.zinsdelen_3AG1

Goedemiddag!
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Goedemiddag!

Slide 1 - Slide

Welke eigenschappen van een zelfstandig naamwoord of zinsdeel bepalen welk verwijswoord je kiest?

Slide 2 - Open question

Vandaag
  
  • Bespreken huiswerk (opdracht 3 en 4, blz. 127)
  • Theorie beknopte bijzinnen (blz. 160)
  • Oefenen met beknopte bijzinnen, opdracht 2 en 3 (blz. 161)
  • Oefenen grammatica met slimleren.nl

Slide 3 - Slide

 H.3 Grammatica Formuleren 
en H.4 Grammatica zinsdelen
Leerdoelen
Na de lessen van deze week: 
1. weet je de regels voor het gebruik van verwijswoorden.
2. kan je de juiste verwijswoorden gebruiken.

3. kan je beknopte bijzinnen herkennen 
     en benoemen.

Slide 4 - Slide

 H.3 Grammatica Formuleren 
opdracht 3 
Opdracht 3
1. dat                                              8. wie
2. wat                                            9. die
3. dat                                            10. wat
4. deze                                         11. wat
5. die                                             12. dat
6. dat                                             13. wat
7. dit

Slide 5 - Slide

 H.3 Grammatica Formuleren 
opdracht  4
Opdracht 4
1. aan wie
2. waarop
3. waar
4. over wie
5. waarin



Slide 6 - Slide

H. 4 grammatica - beknopte bijzinnen 
Een bijzin zonder onderwerp en persoonsvorm heet een beknopte bijzin (bekn.bz).
Het verzwegen onderwerp van zo’n beknopte bijzin kun je meestal afleiden uit de hoofdzin.
In plaats van de persoonsvorm bevat de beknopte bijzin een voltooid deelwoord (vd), een onvoltooid deelwoord (od) of ‘te + infinitief’ (te + inf). Beknopte bijzinnen zijn evenals andere bijzinnen zinsdeel of zinsdeelstuk in een grotere zin.
 
 
  
  

Slide 7 - Slide

H. 4 grammatica - beknopte bijzinnen 
Een beknopte bijzin is een bijzin waarin het onderwerp ontbreekt en de plaats van de persoonsvorm door een deelwoord of infinitief wordt ingenomen.                    (a) -zinnen: volledige bijzin, de (b) -zinnen: de ermee corresponderende beknopte bijzin:
(1a) Clara antwoordde me [dat ze Frans niet kende].
(1b) Clara antwoordde me [Frans niet te kennen].
(2a) [Nadat we het paleis bezichtigd hadden], gingen we eten.
(2b) [Na het paleis bezichtigd te hebben], gingen we eten.
 
 
 
  
  

Slide 8 - Slide

H. 4 Grammatica zinsdelen
  • Maak opdracht 2 (blz. 161).
  • Werk in tweetallen
  • Tijd: 10 minuten
  • Tijd over?... ga verder met opdracht 3 

Slide 9 - Slide

SLIM LEREN
                          Oefenprogramma
                 inloggen
                               opdrachten maken

Slide 10 - Slide

HUISWERK 
Hoofdstuk 4. grammatica zinsdelen
Lees de theorie op blz. 160.
Maak opdracht 3  
op blz. 161  in het boek.

Slide 11 - Slide