Op welke drie manieren kan ik de persoonsvorm vinden?
Welke vraag moet ik stellen om het onderwerp te vinden?
Welke zinsdelen ken je nog meer?
De volgende vragen zijn echt herhaling van havo 2 stof. Het antwoord op deze vragen weet je misschien niet meer en dat geeft niet. Zorg dat je het aan het eind van de les wél weet!
Ik heb in een zin een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde. Wat is het verschil?
Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel bij zich, zoals houden van. Zo'n vaste combinatie benoem ik apart. Hoe heet dit zinsdeel ook alweer?
timer
5:00
Slide 6 - Slide
Even herhalen:
Ontleed de volgende zinnen. Benoem pv, o, wg/ng en vzv.
Wie van jullie keek uit naar de eerste les na de vakantie? pv = ow= wg/ng = vzv =
Die treinconducteur schijnt nogal chagrijnig te zijn in de ochtend. pv = ow = wg/ng = vzv =
timer
3:00
Slide 7 - Slide
Zinsdelen die je kent en herkent:
Brugklas:
persoonsvorm
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
2 havo:
werkwoordelijk gezegde
naamwoordelijk gezegde
voorzetselvoorwerp
Slide 8 - Slide
Herhaling zinsdelen
Opdracht:
- Lees de zinnen op de tafels en schrijf je antwoord op het antwoordenblad.
- Je denkt na voordat je iets opschrijft
- Weet je iets niet? Loop verder en kom later terug
- Je blijft van anderen en andere spullen af
Hoe: Je maakt het alleen
Nodig: een antwoordenblad en een pen
Klaar? Neem je blad mee en ga weer op je plek zitten.
timer
10:00
Slide 9 - Slide
Pauze
timer
4:00
Slide 10 - Slide
Planning:
Dagopening
Herhalen grammatica zinsdelen H1-3
Pauze
Uitleg grammatica woordsoorten H2+3
Klassikaal leerdoelcheck
Slide 11 - Slide
Woordsoorten....
Welke ken je nog?
Slide 12 - Slide
Geef de woordsoorten aan:
In dit land mogen mensen en dieren niet gekloond worden.
Daarom hebben twee Rotterdammers hun hond laten klonen in Zuid-Korea.
timer
7:00
Slide 13 - Slide
Hoofdstuk 2+3 Gramm. woordsoorten
Koppelwerkwoord (Geeft aan wat het onderwerp is of wordt) (zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen)
Zelfstandig werkwoord (Geeft de handeling aan wat het onderwerp doet)
Hulpwerkwoord (Ondersteunt het kww of zww)
Slide 14 - Slide
Hoofdstuk 2+3 Gramm. woordsoorten
Ik schrijf een brief voor mijn moeder.
Ik heb een brief geschreven voor mijn moeder.
Ik zou een brief willen schrijven voor mijn moeder.
Ik word morgen 13 jaar.
Ik zou morgen 13 jaar willen worden.
Slide 15 - Slide
Samen oefenen (blz. 62)
Slide 16 - Slide
Oefenen
Opdracht:
Grammatica woordsoorten H2 (blz. 62): opdracht 2 en 4
Hoe: Je maakt het alleen
Nodig: pen, werkboek en schrift
Klaar: Loop even bij mij langs, dan kijken we samen je antwoorden na.