A) Bij een voorzetselvoorwerp wordt het voorzetsel letterlijk gebruikt.
B) Als er sprake is van een werkwoordelijk gezegde dan staat er dus een zelfstandig werkwoord in de zin.
C) Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een naamwoordelijk en werkwoordelijk deel.
Ontleed de volgende zin. Benoem pv, wg/ng, ow, lv, mv, bwb en vzv. Zit een zinsdeel niet in de zin dan zet je een kruisje.
Hij is gisteren getrouwd met zijn grote liefde.
timer
3:00
Slide 4 - Slide
Geef antwoord op de volgende vragen:
Welke bewering is waar?
A) Er kunnen meerdere zelfstandig werkwoorden in een zin staan.
B) Als ik te maken heb met een wg dan staat er een koppelwerkwoord in de zin. C) Als er meerdere werkwoorden in een zin staan, is de pv een hulpwerkwoord.
Ontleed de volgende zin. Benoem alle werkwoorden (hww, zww of kww)
Ik zou zo graag ondernemer willen worden!
timer
3:00
Slide 5 - Slide
Opdracht 2 (blz. 62)
Slide 6 - Slide
Opdracht 4 (blz. 62)
Slide 7 - Slide
Planning
Grammatica zinsdelen 2 oefenvragen
Grammatica woordsoorten 2 oefenvragen
Huiswerk bespreken
Uitleg grammatica woordsoorten H1
Huiswerktijd
Slide 8 - Slide
Planning tweede periode:
Fictie (boek lezen)
Grammatica (ws/zd)
H1 t/m 3
Toetsen tweede periode:
Fictie (boek lezen)
Interview. Inleverdatum 23 januari.
Grammatica (ws/zd)
Toetsweek (2x)
Slide 9 - Slide
Leerdoel
Ik kan persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen en gebruiken.
Slide 10 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord
Verwijst naar een persoon, dier of ding.
Ik, jij, hij, zij, wij, het, mij, jou, u, hem, haar, ons
Namen horen hier NIET bij. Dat zijn zelfstandig naamwoorden.
Twijfel je? Een pers.vnw kun je vervangen door hem of hij.
Slide 11 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord
Ik lees een boek.
Jarah leest een boek.
Dat boek is van mij.
Slide 12 - Slide
Bezittelijk voornaamwoord
Geeft aan van wie iets is.
Mijn, jouw, uw, zijn, haar, jullie, ons
Twijfel je? Je kunt elk bezittelijk voornaamwoord vervangen door zijn.
Twijfel je? Een bezittelijk voornaamwoord staat ALTIJD voor een zelfstandig naamwoord.
Slide 13 - Slide
Bezittelijk voornaamwoord
Dat is mijn fiets!
Onze klas is het leukste.
Hebben jullie jullie telefoon weggelegd?
Slide 14 - Slide
Bezittelijk of persoonlijk?
Mijn fiets staat daar.
Die fiets is van mij.
Als jullie jullie eten op hebben, dan kan ik eindelijk aan dat van mij beginnen.
Slide 15 - Slide
hun of hen?
Hen > lijdend voorwerp / meewerkend voorwerp met voorzetsel
Ik hoop hen straks weer te ontmoeten.
Ik geef de opdracht aan hen.
Hun > meewerkend voorwerp zonder voorzetsel / bezit
Ik geef hun de opdracht.
Dat is hun vriend.
Slide 16 - Slide
Pauze
timer
4:00
Slide 17 - Slide
Oefenen
Opdracht:
Grammatica woordsoorten H1 (blz. 30): opdracht 1 en 2
Hoe: Je maakt het alleen
Nodig: pen, werkboek en schrift
Klaar: Loop even bij mij langs voor een antwoordenboekje. Maak daarna het oefentoetsje.