H2C 24 maart - herhalen telwoorden en werkwoorden

Welkom bij Nederlands
H2C 24 maart - Herhalen woordsoorten

Nodig: iPad, pen 
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands
H2C 24 maart - Herhalen woordsoorten

Nodig: iPad, pen 

Slide 1 - Slide

Lesdoelen

* Je kunt de telwoorden in de zin herkennen.
* Je kunt de werkwoorden in de zin herkennen.

Slide 2 - Slide

Telwoorden

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Een onbepaald rangtelwoord is bijvoorbeeld . . .
A
enkele
B
laatste
C
sommige
D
eerste

Slide 5 - Quiz

Een bepaald rangtelwoord is bijvoorbeeld . . . .
A
eerste
B
laatste
C
negende
D
hoeveelste

Slide 6 - Quiz


2020
A
onbepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald rangtelwoord
C
bepaald hoofdtelwoord
D
bepaald rangtelwoord

Slide 7 - Quiz


meeste
A
onbepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald rangtelwoord
C
bepaald hoofdtelwoord
D
onbepaald hoofdtelwoord

Slide 8 - Quiz


zevende
A
onbepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald rangtelwoord
C
bepaald hoofdtelwoord
D
bepaald rangtelwoord

Slide 9 - Quiz


twee derde
A
onbepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald rangtelwoord
C
bepaald hoofdtelwoord
D
bepaald rangtelwoord

Slide 10 - Quiz


eerste
A
onbepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald rangtelwoord
C
bepaald hoofdtelwoord
D
bepaald rangtelwoord

Slide 11 - Quiz


laatste
A
onbepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald rangtelwoord
C
bepaald hoofdtelwoord
D
bepaald rangtelwoord

Slide 12 - Quiz

Wat is een onbepaald rangtelwoord?
A
veel
B
middelste
C
tien
D
meest

Slide 13 - Quiz

Wat is een bepaald rangtelwoord?
A
tiende
B
zoveelste
C
weinig
D
driehonderdtwaalf

Slide 14 - Quiz

Wat is geen rangtelwoord?
A
Vierde
B
Eerste
C
Negentien
D
Laatste

Slide 15 - Quiz

Welk woord is GEEN onbepaald rangtelwoord
A
zoveelste
B
middelste
C
laatste
D
tweede

Slide 16 - Quiz

Hoofdtelwoorden geven een aantal of hoeveelheid aan.
Rangtelwoorden geven een volgorde of plaats in een reeks aan.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

kww, hww, zww
Naamwoordelijk gezegde 
Altijd een kww! 
De rest zijn hww

Werkwoordelijk gezegde 
Altijd een zww! 
De rest zijn hww 

Slide 18 - Slide

Parijs IS een prachtige stad.

is:
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 19 - Quiz

Mijn oma heeft de lekkerste appeltaart GEBAKKEN.

gebakken:
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 20 - Quiz

Mijn oma HEEFT de lekkerste appeltaart gebakken.

heeft:
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 21 - Quiz

Hij WORDT een aardige docent.

wordt:
A
kww
B
hww
C
zww

Slide 22 - Quiz

De leerlingen MAKEN hun huiswerk.

maken:
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 23 - Quiz

Mijn broer wil later tandarts WORDEN.

worden:
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 24 - Quiz

Mijn broer WIL later tandarts worden.

wil:
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 25 - Quiz

De leerlingen WAREN naar school gefietst.

waren:
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 26 - Quiz

De leerlingen waren naar school GEFIETST.

gefietst:
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 27 - Quiz

De supporters BLIJVEN in het stadion.

blijven:
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 28 - Quiz

Ik BEN in lokaal 1.04.

ben:
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 29 - Quiz

Die jongen blijkt een taaie te ZIJN.

zijn:
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 30 - Quiz

Die jongen BLIJKT een taaie te zijn.

blijkt:
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 31 - Quiz

Willem is jarig GEWEEST.

geweest:
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 32 - Quiz

Willem IS jarig geweest.

is:
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 33 - Quiz

Zij ZOU naar school komen.

zou:
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 34 - Quiz

Aan de slag!
  • Maak in je schrift een lijst met alle woordsoorten en een lijst met alle zinsdelen.
  • Taak in Planning (van 21 en 23 maart).
  • Werkblad inleveren met je naam erop.

Slide 35 - Slide