6.5 Nieuwe en kwetsbare populaties

Nieuwe en kwetsbare populaties
1 / 51
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Nieuwe en kwetsbare populaties

Slide 1 - Slide

Leerdoel
  • je herhaald de stof van bs 4 door het beantwoorden van vragen
  • je verdiept de stof door het maken van vragen bij een artikel over hyperparasieten.

Slide 2 - Slide

Deze les:
- Herh. 6.4
- Quiz
- Film + Artikel hyperparasiet en opdrachten
- (6.5 Nieuwe en kwetsbare populaties) als er tijd genoeg is

Slide 3 - Slide

Ecosysteem/ habitat/ niche
Een ecosysteem bevat verschillende habitats.
En verschillende niches binnen de habitats.
Soorten kunnen naast elkaar leven binnen habitats, hun onderlinge relatie blijkt uit hun niches. 
Bij overlapping in niche is er concurrentie.

Slide 4 - Slide

Ecosysteem/ habitat/ niche
Soort A en B leven deels in
hetzelfde habitat.
Dit betekent nog niet dat ze 
directe invloed op elkaar 
hebben.

Verschillende habitats in een ecosysteem

Slide 5 - Slide

Ecosysteem/ habitat/ niche
De niche in het overlappende 
deel van de habitat bepaalt
of de soorten elkaar kunnen
beïnvloeden.

Overlapt de niche dan is sprake
van concurrentie.



Verschillende habitats in een ecosysteem

Slide 6 - Slide

Symbiose
= langdurig samenleven van individuen van verschillende soorten

Mutualisme:  +/+
Parasitisme:   +/-
Commensalisme:  +/0  

Slide 7 - Slide

Symbiose: Epyfitisme
plant 1: epyfiet



plant 2: 

Slide 8 - Slide

Homo sapiens sapiens en
Homo sapiens neanderthalis
zijn twee verschillende soorten.
A
Goed
B
Fout

Slide 9 - Quiz

De levende organismen in een bepaald gebied vormen samen een populatie.
A
Goed
B
Fout

Slide 10 - Quiz

Bij commensalisme hebben beide soorten voordeel van de samenleving.
A
Goed
B
Fout

Slide 11 - Quiz

Soorten met dezelfde habitat leven in hetzelfde gebied.
A
Goed
B
Fout

Slide 12 - Quiz

Een kievit en een reiger hebben dezelfde habitat.
A
Goed
B
Fout

Slide 13 - Quiz

Een niche hangt af van abiotische en biotische factoren.
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quiz

Een mens is een voorbeeld van een abiotische factor.
A
Goed
B
Fout

Slide 15 - Quiz

Planten met dezelfde niche zijn elkaars concurrenten.
A
Goed
B
Fout

Slide 16 - Quiz

In een voedselketen staat de pijl in de richting van een predator.
A
Goed
B
Fout

Slide 17 - Quiz

Een voedselweb kan met schimmels beginnen.
A
Goed
B
Fout

Slide 18 - Quiz

Een kreeft die gebruik maakt van een leeg slakkenhuis van een wulk is een voorbeeld van commensalisme.
A
Goed
B
Fout

Slide 19 - Quiz

Schimmels zijn altijd parasieten.
A
Goed
B
Fout

Slide 20 - Quiz

Een eekhoorn in een hol van een boom is een voorbeeld van een epifyt.
A
Goed
B
Fout

Slide 21 - Quiz

Twee hondenrassen hebben dezelfde binominale naam.
A
Goed
B
Fout

Slide 22 - Quiz


Hoe wordt de relatie genoemd tussen zeester en zeeslak?
A
concurrentie relatie
B
producent consument relatie
C
predator prooi relatie

Slide 23 - Quiz

Noem drie factoren die van invloed kunnen zijn op de grootte van de populatie prooidieren.

Slide 24 - Open question

Als intro op de volgende opdrachten volgt nu een natuurhorror... 

Enjoy ;)

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Opdracht artikel 
Hyperparasiet via LessonUp

Klaar? Lezen en maken 6.5
timer
20:00

Slide 27 - Slide

Leerdoelen 6.5
13. Je beschrijft de oorzaken en gevolgen van geringe genetische variatie in een populatie

14. Je legt een verband tussen de grootte van een ecosysteem, de mate van isolatie en de soortenrijkdom van het ecosysteem

Slide 28 - Slide

succescriteria
  • je kunt de definitie van de volgende begrippen uitleggen: fitness, inteelt, genetic drift, flessenhalseffect / bottleneckeffect, stichtereffect / foundereffect, eilandtheorie
  • je kunt de de leerdoelen aan een ander uitleggen
  • je kunt de (examen)vragen over dit onderwerp goed (bijna foutloos) maken
  • je weet welke binas-tabellen bij het onderwerp horen en informatie uit deze tabellen halen en gebruiken


Slide 29 - Slide

Verlies genetische variatie in kleine populaties
  • In een (te) kleine populatie is vaak sprake van inteelt 
            weinig recombinatie van allelen = afname genetische variatie

  • genetic drift: 
          bepaalde genen zo zeldzaam in populatie dat ze door toeval verdwijnen
Gevolg:
  • door gebrek aan genetische variatie zijn nakomelingen vaak homozygoot voor eigenschappen ook recessieve => ziektes, aandoeningen, zwakker nageslacht

Slide 30 - Slide

Uitsterven door gebrek variatie?
  • Wanneer de genetische variatie van de populatie verminderd
  • dan is er minder potentieel tot adaptatie aan een veranderende omgeving
                              want voor (natuurlijke) selectie is variatie nodig
  • Dat geeft een hoger risico op uitsterven wanneer voorkomende eigenschappen ongunstig blijken.

Slide 31 - Slide

Genetic drift
De allelfrequentie van een populatie veranderd door toeval.
  • Bij een bosbrand gaan toevallig meer planten met rode dan met witte bloemen dood.
  • Er worden toevallig meer individuen met rood haar geboren in een bepaalde periode (meer dan je zou verwachten op basis van de kansberekening).

                Dit verschijnsel heet genetic drift.

Slide 32 - Slide

Populaties en genetische diversiteit
Twee evolutionaire mechanismen van genetic drift kunnen de genetische diversiteit van een populatie doen dalen/ veranderen:

  • Flessenhals effect
  • Founder effect



Slide 33 - Slide

Flessenhals effect
  • Door een catastrofe wordt een deel van de populatie gedood. 
  • De genetische variatie na de catastrofe is kleiner dan die van de oorspronkelijke populatie.

                  NB: Gebaseerd op toeval (= genetic drift)

Slide 34 - Slide

Flessenhalseffect

Slide 35 - Slide

Founder effect
  • Een kleine groep uit een populatie emigreert en sticht een nieuwe populatie.
  • De genetische variatie van de nieuwe populatie is kleiner dan die van de oorspronkelijke populatie.

              NB: Gebaseerd op toeval (= genetic drift)

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Verschil met natuurlijke 

Slide 39 - Slide

Sterft een groot deel van een populatie en is er geen immigratie, dan is er sprake van een..
A
Flessenhalseffect
B
Founder effect

Slide 40 - Quiz

Als door toeval alleen leden van een populatie overleven die een recessieve genetische afwijking hebben, is dat het gevolg van..
A
Inteelt
B
Genetic drift

Slide 41 - Quiz

Een organisme dat via immigratie met zijn allelen de genetische variatie in een populatie verrijkt is..
A
geen genetic drift
B
wel genetic drift

Slide 42 - Quiz

Eilandtheorie
Beschrijft de biodiversiteit in relatie tot
  • de grootte van een eiland (of een ander geïsoleerd ecosysteem)
  • en de afstand tot het vaste land (of tot andere ecosystemen).
BINAS 93C


Slide 43 - Slide

Eilandtheorie
Grootte van het eiland beïnvloedt de snelheid van uitsterven.
  • Klein eiland: weinig niches -> veel concurrentie -> soorten sterven sneller uit.
  • Groot eiland: veel niches -> minder concurrentie -> soorten sterven minder snel uit.

Groene lijnen in de grafiek.

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Eilandtheorie
Afstand van het eiland tot het vaste land (bron van migratie)
  • Dichtbij: veel migratie 
  • Ver weg: weinig migratie 
  • Meer bij groot eiland dan bij klein eiland door meer beschikbare niches.

Rode lijnen in de grafiek.

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide

Eilandtheorie
Dynamisch evenwicht: 
  • het punt waarop de immigratie = aan de snelheid van uitsterven.
  • De biodiversiteit blijft gelijk.
  • Er verdwijnen wel soorten en die worden vervangen door nieuwe.

Slide 48 - Slide

Bij kolonisatie van 2 even grote eilanden, leeft het grootste aantal soorten op het eiland
A
dichtbij het vaste land
B
ver van het vaste land

Slide 49 - Quiz

Welke twee eigenschappen van eilanden zijn volgens de eilandtheorie bepalend voor soortenrijkdom?
A
Immigratie van organismen en onderlinge afstand
B
Onderlinge afstand en grootte
C
Grootte en uitsterven van soorten
D
Uitsterven van soorten en immigratie van organismen

Slide 50 - Quiz

Huiswerk
  • Maken 6.5 opdr. 55, 57 en 58 
  • Klaar? Maken examentraining H6

Slide 51 - Slide