6.5 Nieuwe en kwetsbare populaties

6.5 Nieuwe en kwetsbare populaties
1 / 36
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

6.5 Nieuwe en kwetsbare populaties

Slide 1 - Slide

Programma 25-3
  • Bespreken leerdoelen
  • Zelfstandig werken
  • Controle vragen
  • Uitleg eilandtheorie
  • Afsluiting les

Slide 2 - Slide

Ecosysteem/ habitat/ niche
Een ecosysteem bevat verschillende habitats en niches.

Soorten kunnen naast elkaar leven binnen een habitat, hun onderlinge relatie blijkt uit hun niches. 

Bij overlapping in niche is er sprake van concurrentie.

Slide 3 - Slide

Ecosysteem/ habitat/ niche
Soort A en B leven deels in
hetzelfde habitat.
Dit betekent nog niet dat ze 
directe invloed op elkaar 
hebben.

Verschillende habitats in een ecosysteem

Slide 4 - Slide

Ecosysteem/ habitat/ niche
De niche in het overlappende 
deel van de habitat bepaalt
of de soorten elkaar kunnen
beïnvloeden.

Overlapt de niche dan is sprake
van concurrentie.



Verschillende habitats in een ecosysteem

Slide 5 - Slide

Symbiose
= langdurig samenleven van individuen van verschillende soorten

Mutualisme:  +/+
Parasitisme:   +/-
Commensalisme:  +/0  

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Leerdoelen 6.5
  • Je benoemt de oorzaken van een verminderde genetische variatie in een populatie.
  • Je legt uit waarom in kleine, geisoleerde populaties de kans op genetic drift toeneemt.
  • Je legt een verband tussen de grootte van een ecosysteem, de mate van isolatie en de soortenrijkdom van het ecosysteem.

Slide 8 - Slide

Leerdoelen 6.5
  • Je benoemt de oorzaken van een verminderde genetische variatie in een populatie.
  • Je legt uit waarom in kleine, geisoleerde populaties de kans op genetic drift toeneemt.

Lees blz 201, bron 23 en bron 24
Maak opdracht 54, 55, 56
timer
10:00

Slide 9 - Slide

Verlies genetische variatie in kleine populaties
  • In een (te) kleine populatie is vaak sprake van inteelt -->  weinig recombinatie van allelen = verlies genetische variatie.

  • Door gebrek aan genetische variatie zijn nakomelingen vaak homozygoot voor een groot deel van hun allelen (ook ongunstige recessieve allelen) = aandoeningen/ ziektes/ verminderde fitness

  • Bepaalde allelen zijn zo zeldzaam in de populatie dat ze door toeval verdwijnen.
    --> genetic drift = het afnemen / toenemen van een bepaald allel in de populatie door toeval. 

Slide 10 - Slide

Uitsterven door gebrek variatie?
Wanneer de genetische variatie van de populatie vermindert, dan is er minder potentieel tot adaptatie aan een veranderende omgeving. 

--> want voor (natuurlijke) selectie is variatie nodig!

 Dat geeft een hoger risico op uitsterven wanneer eigenschappen ongunstig zijn.

Slide 11 - Slide

Genetic drift
De allelfrequentie van een kleine populatie verandert (toename/afname) door toeval --> genetic drift. Voorbeelden:
  • Bij een bosbrand gaan toevallig meer planten met rode dan met witte bloemen dood.
  • Er worden toevallig meer individuen met rood haar geboren in een bepaalde periode (meer dan je zou verwachten op basis van de kansberekening).

Slide 12 - Slide

Populaties en genetische diversiteit
Twee evolutionaire mechanismen van genetic drift kunnen de genetische variatie van een populatie verminderen:

  • Flessenhals effect
  • Founder effect



Slide 13 - Slide

Flessenhals effect
Door een catastrofe wordt een deel van de populatie gedood. 

De genetische variatie na de catastrofe is kleiner dan die van de oorspronkelijke populatie.

Gebaseerd op toeval (= genetic drift)

Slide 14 - Slide

Flessenhals effect

Slide 15 - Slide

Founder effect
Een kleine groep uit een populatie emigreert en sticht een nieuwe populatie.

De genetische variatie van de nieuwe populatie is kleiner dan die van de oorspronkelijke populatie.

Gebaseerd op toeval (= genetic drift)

Slide 16 - Slide

Founder effect

Slide 17 - Slide

Sterft een groot deel van een populatie en is er geen immigratie, dan is er sprake van een..
A
Flessenhalseffect
B
Founder effect

Slide 18 - Quiz

Als door toeval alleen leden van een populatie overleven die een recessieve genetische afwijking hebben, is dat het gevolg van..
A
Inteelt
B
Genetic drift

Slide 19 - Quiz

Een organisme dat via immigratie met zijn allelen de genetische variatie in een populatie verrijkt is..
A
geen genetic drift
B
wel genetic drift

Slide 20 - Quiz

Leerdoelen 6.5
  • Je benoemt de oorzaken van een verminderde genetische variatie in een populatie.
  • Je legt uit waarom in kleine, geisoleerde populaties de kans op genetic drift toeneemt.

--> Leerdoelen niet behaald? Volg de extra instructie!

Slide 21 - Slide

Leerdoelen 6.5
  • Je benoemt de oorzaken van een verminderde genetische variatie in een populatie.
  • Je legt uit waarom in kleine, geisoleerde populaties de kans op genetic drift toeneemt.
  • Je legt een verband tussen de grootte van een ecosysteem, de mate van isolatie en de soortenrijkdom van het ecosysteem.

Slide 22 - Slide

Eilandtheorie
Beschrijft de biodiversiteit (soortenrijkdom) in relatie tot:
- de grootte van een eiland (of een geïsoleerd ecosysteem)
- de afstand tot het vaste land (of tot andere ecosystemen)

BINAS 93C


Slide 23 - Slide

D = distant
C = close
S = small
L = large

Slide 24 - Slide

Eilandtheorie
Grootte van het eiland beïnvloedt de snelheid van uitsterven.
  • Klein eiland: weinig niches -> veel concurrentie -> soorten sterven
    sneller uit.
  • Groot eiland: veel niches -> minder concurrentie -> soorten sterven minder snel uit.

Groene lijnen in de grafiek.

Slide 25 - Slide

D = distant
C = close
S = small
L = large

Slide 26 - Slide

Eilandtheorie
Afstand van het eiland tot het vaste land beïnvloedt de mate van immigratie.
Dichtbij: veel migratie via water/lucht
Ver weg: weinig migratie via water/lucht

De grootte van het eiland bepaalt hoeveel nieuwe soorten erin slagen om zich te vestigen.

Rode lijnen in de grafiek.

Slide 27 - Slide

D = distant
C = close
S = small
L = large

Slide 28 - Slide

Eilandtheorie
Dynamisch evenwicht: het punt waarop de immigratie gelijk is aan de snelheid van uitsterven.

--> De biodiversiteit blijft gelijk.

Er verdwijnen soorten, maar deze worden vervangen door nieuwe soorten.

Slide 29 - Slide

Leerdoelen 6.5
  • Je legt een verband tussen de grootte van een ecosysteem, de mate van isolatie en de soortenrijkdom van het ecosysteem.


    Lezen blz 202, 203, bron 25
    Maak opdracht 57, 58, 60
timer
10:00

Slide 30 - Slide

Bij kolonisatie van 2 even grote eilanden, leeft het grootste aantal soorten op het eiland
A
dichtbij het vaste land
B
ver van het vaste land

Slide 31 - Quiz

Welke twee eigenschappen van eilanden zijn volgens de eilandtheorie bepalend voor soortenrijkdom?
A
Immigratie van organismen en onderlinge afstand
B
Onderlinge afstand en grootte
C
Grootte en uitsterven van soorten
D
Uitsterven van soorten en immigratie van organismen

Slide 32 - Quiz

Werd je tijdens de instructie gevraagd om actief mee te denken?
A
Ja
B
Nee
C
Deels

Slide 33 - Quiz

Welke van de onderstaande leerdoelen zijn volgens jou bereikt? Vul alleen de letter in.

A. Je herkent relaties in een voedselketen en voedselweb.
B. Je kunt uitleggen hoe een dynamisch evenwicht onstaat tussen prooi en predatoren.
C. Je legt uit hoe persistente gifstoffen een ecosysteem beinvloeden
D. Je kunt de verschillende soorten symbiose beschrijven en hier voorbeelden van geven

Slide 34 - Open question

Hoeveel opdrachten heb je gemaakt tijdens het zelfstandig werken?
A
<5 opdrachten
B
5-10 opdrachten
C
>10 opdrachten

Slide 35 - Quiz

Hoe tevreden ben je over jouw inzet deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 36 - Poll