Je kunt de regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd gebruiken.
Prüfung H2duF Grammatik am 1. Dezember (week 48).
Slide 2 - Slide
haben, sein, werden
Je kent de onregelmatige werkwoorden:
haben:hebben
sein: zijn
De vormen van deze werkwoorden kan je niet volgens een vaste regel vervoegen en moet je goed leren! Gelukkig bestaan er ook werkwoorden waarbij je een regel kunt toepassen: dezwakke werkwoorden
Slide 3 - Slide
Anna .... noch in der Schule.
A
bist
B
hat
C
ist
D
hast
Slide 4 - Quiz
Ich ..mit meinen Noten zufrieden.
A
bist
B
bin
C
hast
D
habe
Slide 5 - Quiz
.... ihr morgen Mathe oder Englisch?
A
seid
B
haben
C
sind
D
habt
Slide 6 - Quiz
Max und Ilse .... (hebben) morgen eine Klassenarbeit.
timer
0:30
Slide 7 - Open question
..... du 13 oder 14 Jahre alt?
timer
0:30
Slide 8 - Open question
Jens ... immer gute Noten in Geschichte?
timer
0:30
Slide 9 - Open question
Zwakke werkwoorden
...zijn regelmatig
...worden volgens een vast schema vervoegd
Er bestaat ook een handig ezelsbruggetje voor.
Slide 10 - Slide
Wat is een zwak werkwoord?
Wanneer je het werkwoord in de verleden tijd zet is er geen klinkerverandering.
werk --> werkte
Nederlandse zwakke werkwoorden zijn vrijwel altijd ook in het Duits zwak
Slide 11 - Slide
Uitgangspunt = de stam
Als je een werkwoord vervoegt, heb je altijd de stam nodig!
In het Duits krijg je de stam door -en of -n (als er geen 'e' voor staat) van het werkwoord af te halen.
Voorbeelden:
machen > mach
spielen > spiel
radeln > radel
Slide 12 - Slide
Voorbeeld: machen (doen, maken)
Achter de stam van het werkwoord komt bij elk persoonlijk voornaamwoord een uitgang.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie
Sie
mache
machst
macht
machen
macht
machen
machen
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie
Sie
stam + e
stam + st
stam + t
stam + en(heel ww)
stam + t
stam + en (heel ww)
stam + en (heel ww)
Achter de stam van het werkwoord komt bij elk persoonlijk voornaamwoord een vaste uitgang.
regel: esttenten
voorbeeld: machen
Slide 13 - Slide
Ezelsbruggetje
Achter de stam van het werkwoord komen de uitgangen:
(FE) E - ST - T - EN - T - EN
Slide 14 - Slide
Let op: stam op s-klank
Als de stam op een 's'-klank eindigt (s, ss, ß, x, z):
dan komt er bij du alleen een 't' achter de stam
(Anders zou je twee keer of vaker een 's' hebben staan)
Slide 15 - Slide
Voorbeelden stam op s-klank
machen
reisen
heißen
ich
mache
reise
heiße
du
machst
reist
heißt
er/sie/es
macht
reist
heißt
wir
machen
reisen
heißen
ihr
macht
reist
heißt
sie/Sie
machen
reisen
heißen
Slide 16 - Slide
Let op: stam op -d/-t of -men/-nen
Stam eindigt op -dof -t òf stam eindigt op-menof -nen