a. Wat is het verschil tussen de tt en de vt?
b. Noteer de pv in de juiste vorm.
1. Ik ..........
(kijken) nu elke dag naar mijn favoriet tv-serie.
2. Alleen gisteren .......... (mogen) ik dat niet.
3. Vorige week .......... (lopen) we in de stad.
4. Toen .......... (rijden) Karin ons voorbij.
5. Zij .......... (gaan) dit jaar examen doen.
c. Waaraan zie je in de zinnen bij 1b of het tt of vt moet zijn?