Wk 22 les 1 MV

Grammatica - zinsdelen
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammatica - zinsdelen

Slide 1 - Slide

Alles bij de hand?
  • Pen & schrift
  • Weektaak (zie studiewijzer)
  • iPad
  • (digitale) Lesboek 

Slide 2 - Slide

Lesdoel
  • Je leert hoe je het meewerkend voorwerp kunt vinden. 
  • Je weet wat er deze week van je wordt verwacht (weektaak NE)

Slide 3 - Slide

Lesinhoud
  • Groep 1 gaat zelfstandig aan de slag met een oefening meewerkend voorwerp op www.cambiumned.nl. Zie weektaak voor de link. Daarna verder werken aan de weektaak.
  • Groep 2 start samen met de docent. Ontleed alvast onderstaande zin in je schrift:                                                                                                                                              PV / zinsdeelstrepen / OW / Wg,NG / LV
  • Henkie geeft zijn buurvrouw een bosje bloemen.

Slide 4 - Slide

Zin bespreken
Henkie geeft zijn buurvrouw een bosje bloemen.

Slide 5 - Slide

Henkie / geeft / zijn buurvrouw / een bosje bloemen.
OW            WG                                                 LV

Slide 6 - Slide

Welke vraag?
  • Op welke vraag geeft het zinsdeel 'zijn buurvrouw' antwoord?
  • Henkie / geeft / zijn buurvrouw / een bosje bloemen.

Slide 7 - Slide

Welke vraag?
  • Op welke vraag geeft het zinsdeel 'zijn buurvrouw' antwoord?
  • Henkie / geeft / zijn buurvrouw / een bosje bloemen.
  • Bijbehorende vraag: aan wie geeft Henkie een bosje bloemen?

Slide 8 - Slide

Het meewerkend voorwerp
  • Vraag: aan/voor wie + wg + ow + lv 
  • Meestal een persoon
  • Het onderwerp geeft/vertelt vaak het lijdend voorwerp aan het meewerkend voorwerp.

Slide 9 - Slide

Benoem OW + LV in deze zin.
De directeur / gaf / haar / een mooi cadeau.

Slide 10 - Open question

Welke vraag stel je voor het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?
De directeur / gaf / haar / een mooi cadeau.

Slide 11 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?
De directeur / gaf / haar / een mooi cadeau.

Slide 12 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?
Het vakantiewerk / heeft / ons / vijftig euro / opgeleverd.

Slide 13 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?
Voor de school / stond / een groep jongens.

Slide 14 - Open question

Lesdoelcheck: vragen?
  • Je leert hoe je het meewerkend voorwerp kunt vinden. 

Slide 15 - Slide

En nu:
  • Groep 2: Start met de oefening op cambiumned.nl: https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-2-meewerkend-voorwerp/
  • Groep 1: Ruimte voor vragen stellen 

Slide 16 - Slide