Ma 25 sept Zinnen met twee gezegdes

Zinnen met twee onderwerpen en twee gezegdes

Belangrijk: bepaal eerst wat voor werkwoord het betreft voordat je een werkwoord noteert


2 Als je ............ (aanvaarden) dat de dingen gaan zoals ze gaan, ...... (worden) je ook niet snel ........ (teleurstellen).

3 Het .............. (verbazen) me nu niet dat er morgen weer regen wordt ........... (voorspellen)



1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Zinnen met twee onderwerpen en twee gezegdes

Belangrijk: bepaal eerst wat voor werkwoord het betreft voordat je een werkwoord noteert


2 Als je ............ (aanvaarden) dat de dingen gaan zoals ze gaan, ...... (worden) je ook niet snel ........ (teleurstellen).

3 Het .............. (verbazen) me nu niet dat er morgen weer regen wordt ........... (voorspellen)



Slide 1 - Slide

7 Komma tussen twee botsende gezegdes.

Regel 7: zet een komma tussen twee gezegdes (bij een samengestelde zin).

- Zoals ik u aan de telefoon zei, ontvangt u morgen uw bestelling.

- Hoewel ze hem vroeger niet kon uitstaan, vindt ze hem nu heel leuk.


In korte en duidelijke zinnen mag je de komma weglaten:

- Wie het weet mag het zeggen.

- Wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is de roe.



Slide 2 - Slide

Zinnen met twee gezegdes

Mijn zusje heeft de tafel geschuurd | en | ik mag hem lakken.

                       pv                                  vdw                        pv                 inf


Twee glazen zijn kapot gegaan tijdens de afwas |maar | het 

                            pv                     vdw 

mooie kommetje is gelukkig nog heel.

                                     pv

Slide 3 - Slide

persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk
gezegde
Doe jij een sjaal om?
Je gedrag valt me er tegen.
De docent leest een mooi boek voor.
Zou je me dat willen zeggen?
Binnenkort kom ik naar je toe.
De kat was aan het mauwen.
Hij probeerde niet te lachen.
Waarom weigerde hij dat?

Slide 4 - Drag question

    Plaats de werkwoordsvorm in de goede kolom.
infinitief

voltooid deelwoord
glimmen

draaien
gedacht
vragen
gewezen
gefloten
worden
voorspeld
voorspelt
draait

Slide 5 - Drag question

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Morgen
wordt
het
feest
gevierd.

Slide 6 - Drag question

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Max
zou
dat
gedaan
kunnen
hebben.

Slide 7 - Drag question

Waarom (worden) jij altijd kwaad, als Jan jou niet direct (antwoorden)
A
wordt - antwoord
B
word - antwoord
C
word - antwoordt
D
wordt antwoordt

Slide 8 - Quiz

Wanneer het licht (branden), is de kans groot dat er nog een trein langs (rijden)
A
brandt-rijdt
B
brand-rijd
C
brandt-rijd
D
brand-rijdt

Slide 9 - Quiz

Wie zich tot de burgemeester (wenden), (krijgen) zeker antwoord.
A
wend - krijgt
B
wend - krijg
C
wendt - krijgt
D
wendt - krijg

Slide 10 - Quiz

Huiswerk voor di 26 sept
Maken opdr. 5 t/m 7

Leren blz. 28 en 29
Samengestelde zinnen.
dictee op school




Slide 11 - Slide