Pathologie Zenuwstelsel 23vzB en S

Pathologie Zenuwstelsel
1 / 46
next
Slide 1: Slide
VerzorgingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Pathologie Zenuwstelsel

Slide 1 - Slide

5. Jan heeft een aandoening aan het centraal zenuwstelsel. Hij heeft verschillende verhardingen in het centraal zenuwstelsel (hersenen). Hoe noem je deze ziekte
A
Reuma
B
Multiple Sclerose (MS)
C
Parkinson
D
Dementie

Slide 2 - Quiz

Epilepsie

Slide 3 - Slide

Waar hangt het van af hoe een epileptische aanval er uitziet?
A
Welke neurotransmitter niet goed werkt
B
Welke hersengebied is aangedaan
C
De hoeveelheid glucose in het bloed
D
De leeftijd van de zorgvrager

Slide 4 - Quiz

Welke vormen van epilepsie zijn er?
A
Clonische, tonische en atonische epilepsie.
B
Partiële (focale)en complexe epilepsie.
C
Gegeneraliseerde epilepsie en status epilepticus.
D
Partiële (focale) en gegeneraliseerde epilepsie.

Slide 5 - Quiz

Wie hebben vaker epilepsie?
A
Mensen met een hoog IQ
B
Mensen met verstandelijke beperking
C
Kinderen
D
Ouderen

Slide 6 - Quiz

Welk proces is verstoord bij epilepsie?
A
Overdracht van elektrische prikkels
B
Overdracht van visuele prikkels
C
Opnamen van glucose in de hersenen
D
Aanleg van de schedelbotten

Slide 7 - Quiz

Beroerte (CVA)

Slide 8 - Slide

Wat is de FAST-test?
A
Een CT-scan die gedaan wordt om een beroerte vast te stellen
B
Een methode om snel de risicofactoren voor een beroerte bij iemand vast te stellen
C
Een methode om snel een beroerte te herkennen
D
Een methode om een beroerte van een TIA te onderscheiden

Slide 9 - Quiz

Uit welke onderdelen bestaat de FAST-test?
A
Arm, been, evenwicht, spraak
B
Arm, gezicht, spraak, tijd
C
Arm, evenwicht, gezicht, tijd
D
Been, evenwicht, spraak, tijd

Slide 10 - Quiz

Waar staat de medische term apraxie voor?


A
Niet meer herkennen van familieleden en andere bekenden
B
Niet meer kunnen benoemen van voorwerpen
C
Niet meer weten hoe bepaalde handelingen uitgevoerd moet worden
D
Alle andere antwoorden zijn goed

Slide 11 - Quiz

Wat is de medische term voor een taalstoornis als gevolg van schade bij een CVA?
A
Afasie
B
Agnosie
C
Apraxie
D
Hemianopsie

Slide 12 - Quiz

Bij zorgvragers met de ziekte van Parkinson ontstaat een tekort aan .....
A
Dopamine
B
Histamine
C
Dopamine + Histamine
D
Het goed antwoord staat er niet bij

Slide 13 - Quiz

Tot de meest voorkomende klachten bij de ziekte van Parkinson behoort .....
A
Beven
B
Traagheid van bewegen
C
Beven + traagheid van bewegen

Slide 14 - Quiz

Het constant aangespannen zijn en het moeilijk ontspannen van de spieren bij de ziekte van Parkinson heet .....
A
Bradykinesie
B
Stijfheid
C
Tremor
D
Houdingsinstabiliteit

Slide 15 - Quiz

Doordat bij de ziekte van Parkinson de spieren trager reageren, hebben mensen met de ziekte van Parkinson moeite met het ..... van bewegingen.
A
Stoppen
B
Starten
C
Stoppen + starten
D
Het goede antwoord staat er niet bij

Slide 16 - Quiz

Wat is kenmerkend aan de armen van mensen met de ziekte van Parkinson tijdens het lopen?


A
Ze bewegen de armen extreem mee
B
Ze bewegen de armen minder mee
C
De armen maken bijzondere bewegingen
D
Alleen de aangedane zijde beweegt

Slide 17 - Quiz

Een CVA (cerebrovasculair accident) is de medische term voor .....
A
Een beroerte
B
Een hartaanval
C
Een beroerte + een hartaanval
D
Het goede antwoord staat er niet bij

Slide 18 - Quiz

De afkorting CVA staat voor
A
Continue volledig afhankelijk
B
Cerebrovasculair accident
C
Cerebro vaat aandoening
D
Centrale vasculaire afwijking

Slide 19 - Quiz

Bij een herseninfarct
A
is een bloedvat in de hersenen gescheurd
B
verdwijnen de symptomen binnen 24 uur
C
krijgt het lichaam een alarmsignaal
D
is een bloedvat in de hersenen afgesloten

Slide 20 - Quiz

Wat is het verschil tussen een cva en een Tia?
A
Bij een CVA is iemand altijd verlamd
B
Geen verschil
C
Een tia is een herseninfarct en een CVA is een hersenbloeding
D
Bij een TIA zijn de verschijnselen na 24 uur over

Slide 21 - Quiz

Wat is GEEN mogelijk gevolg van een beroerte?
A
Apraxie
B
Hemiplegie
C
Tremor
D
Afasie

Slide 22 - Quiz

Risicofactoren om een TIA te krijgen zijn:
A
Roken en overmatig alcohol gebruik
B
Onregelmatige hartslag en diabetes
C
Hoge bloeddruk en vaatziekten
D
Alle bovengenoemde antwoorden zijn goed

Slide 23 - Quiz

Het ontstaan van een TIA heeft te maken met de conditie van:
A
Gewrichten
B
spieren
C
Bloedvaten
D
Zenuwen

Slide 24 - Quiz

Een onbloedige vorm van een CVA is:
A
Een hersentumor
B
Een TIA
C
Een herseninfarct
D
Een hersenbloeding

Slide 25 - Quiz

Met een CVA bedoelen we:
A
Een hersenbloeding en een hersen infarct
B
Een TIA
C
Een hersen infarct
D
Een hersenbloeding

Slide 26 - Quiz

De gevolgen van een CVA zijn afhankelijk van:
A
De grootte van de hersenvliezen
B
De dikte van de bloedvaten
C
Het deel van de hersenen dat is beschadigd
D
Het deel dat beschadigd is en de hoeveelheid weefsel

Slide 27 - Quiz

Hemiplegie is gevolg van CVA: Wat is hemiplegie?
A
Zorgvrager is aan 1 kant verlamd
B
Dat de zorgvrager bloedarmoede heeft
C
De zorgvrager is aan 1 kant blind.
D
De zorgvrager heeft een bloeding in 1 hersenhelft gehad.

Slide 28 - Quiz

Gevolg van CVA kan een hemiparese zijn: Dit is:
A
1 kant last van spiertrekkingen
B
Kan beide kanten niet goed meer bewegen
C
Kan 1 kant niet goed meer bewegen.
D
De zorgvrager heeft een spraak gebrek

Slide 29 - Quiz

Na een CVA kan hemianopsie ontstaan. Dit is:
A
Gezichtsstoornissen
B
Braakneigingen
C
Slikstoornis
D
Slecht gehoor

Slide 30 - Quiz

Risicofactoren om een TIA te krijgen zijn:
A
Roken en overmatig alcohol gebruik
B
Onregelmatige hartslag en diabetes
C
Hoge bloeddruk en vaatziekten
D
Alle bovengenoemde antwoorden zijn goed

Slide 31 - Quiz

Bij afasie is altijd sprake van een stoornis in het begrip
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quiz

Met een CVA bedoelen we:
A
Een hersenbloeding en een hersen infarct
B
Een TIA
C
Een hersen infarct
D
Een hersenbloeding

Slide 33 - Quiz

Een TIA is een voorbijgaande aanval van zuurstofgebrek van de hersenen
A
Goed
B
Fout

Slide 34 - Quiz

Ziekte van Parkinson

Slide 35 - Slide

Ziekte van Parkinson is een progressieve ziektes

Slide 36 - Poll

De mond-spraak-arm test voer je uit bij het vermoeden van een slachtoffer met?
A
Epilepsie
B
Beroerte
C
Ziekte van Parkinson
D
Hersenvliesontsteking

Slide 37 - Quiz

Bij Multiple sclerose is er sprake van
A
een tekort aan dopamine in de hersenen
B
een overreactie in de hersenen (kortsluiting)
C
vallen immuuncellen de myeline laag van de zenuwuitlopers aan
D
De impulsbegeleiding in de zenuw verloopt sneller

Slide 38 - Quiz

welk symptoom van de ziekte van Parkinson zie je hier?
A
somberheid
B
maskergelaat
C
traagheid van bewegingen
D
tremor

Slide 39 - Quiz

Waar staan de letters MS voor?
A
Maag Syndroom
B
Multipa Scloros
C
Meningitis
D
Multiple sclerose

Slide 40 - Quiz

multiple sclerose is een aandoening van:
A
het beenmerg
B
de spieren
C
het centraal zenuwstelsel
D
het skelet

Slide 41 - Quiz

De gevolgen van een CVA zijn afhankelijk van:
A
De grootte van de hersenvliezen
B
De dikte van de bloedvaten
C
Het deel van de hersenen dat is beschadigd
D
Het deel dat beschadigd is en de hoeveelheid weefsel

Slide 42 - Quiz

Een onbloedige vorm van een CVA is:
A
Een hersentumor
B
Een TIA
C
Een herseninfarct
D
Een hersenbloeding

Slide 43 - Quiz

Hemiplegie is gevolg van CVA: Wat is hemiplegie?
A
Zorgvrager aan 1 kant verlamd
B
Dat de zorgvrager bloedarmoede heeft
C
De zorgvrager is aan 1 kant blind.
D
De zorgvrager heeft een bloeding in 1 hersenhelft gehad.

Slide 44 - Quiz

Gevolg van CVA kan een hemiparese zijn: Dit is:
A
1 kant last van spiertrekkingen
B
Kan beide kanten niet goed meer bewegen
C
Kan 1 kant niet goed meer bewegen.
D
De zorgvrager heeft een spraak gebrek

Slide 45 - Quiz

Na een CVA kan hemianopsie ontstaan. Dit is:
A
Gezichtsstoornissen
B
Braakneigingen
C
Slikstoornis
D
Slecht gehoor

Slide 46 - Quiz