Als je (of jij) in de zin voor de PV staat, schrijf je stam +t: jij loopt. Als je (of jij) in de zin achter de PV staat, schrijf je stam: loop jij?
Bij het werkwoord lopen hoor je dit verschil wel, maar bijvoorbeeld bij het werkwoord kneden is dat niet het geval: Jij kneedt het deeg. Kneed jij het deeg?