This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Nederlands
- Persoonsvorm en zinsdelen
Slide 1 - Slide
Persoonsvorm en zinsdelen
Slide 2 - Slide
De persoonsvorm (pv)
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
Elke zin heeft altijd één persoonsvorm.
Staat er maar één werkwoord in de zin? Dan is dat automatisch de persoonsvorm.
Door de zin van tijd of getal te veranderen kan je de persoonsvorm vinden. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm. Ook als je er een vraagzin van maakt.
Slide 3 - Slide
Zet de zin in een andere tijd.
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Joost kan goed voetballen.
Joost kon goed voetballen.
Slide 4 - Slide
De persoonsvorm is altijd...
A
een zelfstandig naamwoord
B
een werkwoord
C
een lidwoord
D
een bijvoeglijk naamwoord
Slide 5 - Quiz
Wat is de persoonsvorm? Mijn moeder doet elke vrijdag boodschappen op de markt.
Slide 6 - Open question
Wat is de persoonsvorm? Op zondag ga ik altijd een heel eind wandelen met mijn hond.
Slide 7 - Open question
Wat is de persoonsvorm? Onze buurman is een echte sportman.
Slide 8 - Open question
Zinsdelen
Doe de zinsdeelproef: Probeer welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten.
Kijk welke woorden altijd naast elkaar blijven staan als je de zin verandert
Bijvoorbeeld: - Na het zesde lesuur / mogen / de leerlingen / naar huis. - De leerlingen / mogen / na het zesde lesuur / naar huis. - Naar huis / mogen / de leerlingen / na het zesde lesuur.
Slide 9 - Slide
Verdeel de zin in zinsdelen: Mijn moeder doet elke vrijdag boodschappen op de markt.
Slide 10 - Open question
Verdeel de zin in zinsdelen: Op zondag ga ik altijd een heel eind wandelen met mijn hond.
Slide 11 - Open question
Verdeel de zin in zinsdelen: Onze buurman is een echte sportman.
Slide 12 - Open question
Waar zijn de zinsdelen goed?
A
Anne/ en ik/ gaan vaak/ naar de bibliotheek.
B
Anne en ik/ gaan vaak naar de bibliotheek.
C
Anne en ik/ gaan/ vaak/ naar de bibliotheek.
D
Anne en ik gaan/ vaak/ naar de bibliotheek.
Slide 13 - Quiz
Waar zijn de zinsdelen goed?
A
Hoe laat / komt / de intercity / in Rotterdam / aan?
B
Hoe laat / komt / de intercity / in Rotterdam aan?
C
Hoe / laat / komt / de intercity / in / Rotterdam aan?
D
Hoe / laat / komt / de intercity in Rotterdam / aan?
Slide 14 - Quiz
Welke zinsdelen zijn goed?
A
Nirma / was / superblij / met / haar hoge / wiskundecijfer.
B
Nirma was / superblij / met haar hoge wiskundecijfer.
C
Nirma / was / superblij / met haar hoge wiskundecijfer.
D
Nirma was / superblij / met haar hoge / wiskundecijfer.