Klare taal 22: voorzetsels deel 2

 
voorzetsels 
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

 
voorzetsels 

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Werkwoorden met hetzelfde voorzetsel

Slide 4 - Slide

wel een voorzetsel
geen voorzetsel
op
met
tussen
over
tijdens
willen
werk
onder
krijgen

Slide 5 - Drag question

De hond zit..... de doos.
A
in
B
op
C
onder
D
naast

Slide 6 - Quiz

De vis springt ..... de kom.
A
achter
B
naast
C
voor
D
uit

Slide 7 - Quiz


De auto rijdt ... de straat.
A
onder
B
binnen
C
door
D
tegen

Slide 8 - Quiz


De training begint ....... 19.00 uur.
A
in
B
bij
C
op
D
om

Slide 9 - Quiz


Morgen komt mijn vriendin .... mij eten.
A
bij
B
voor
C
in
D
naar

Slide 10 - Quiz


...... november komt de maand december.
A
Voor
B
Naar
C
Na
D
Naast

Slide 11 - Quiz

Wat is een voorzetsel?
Naast de trap staat een schoen.
Welk woord is het voorzetsel?
A
staat
B
schoen
C
naast
D
een

Slide 12 - Quiz

Wat is een voorzetsel?
Hij loopt snel naar huis.
Welk woord is het voorzetsels?
A
loopt
B
snel
C
naar
D
huis

Slide 13 - Quiz

Het is kwart over zes.

Welk woord is het voorzetsel?
A
zes
B
is
C
over
D
zes

Slide 14 - Quiz

Aan het werk
Maak nu de oefeningen die klaarstaan in je mail.
Het zijn drie oefeningen over voorzetsels.

Slide 15 - Slide