Woche 4

H2 Duits, Woche 4
1 / 21
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with text slides.

Items in this lesson

H2 Duits, Woche 4

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Beginopdracht

Slide 3 - Slide

Diese Woche (H2c):
Donnerstag (40 Min.)

Beginopdracht
Sehen: Aufgabe 20
Wörter: Aufgabe 23
Hausaufgaben
Freitag (80 Min.)

Beginopdracht
Check Hausaufgaben
Lesen: 
Aufgabe 24 + 25
An die Arbeit: Aufgabe 34 + 35
Hausaufgaben
Montag (40 Min.)

Mededelingen
Lesen: Aufgabe 14
Grammatik:
Aufgabe 15 + 16
Hausaufgaben

Slide 4 - Slide

Diese Woche (H2d):
Donnerstag (40 Min.)

Beginopdracht
Sehen: Aufgabe 20
Wörter: Aufgabe 23
Hausaufgaben
Freitag (40 Min.)

Beginopdracht
Lesen: Aufgabe 24 + 25
An die Arbeit: Aufgabe 34 + 35
Hausaufgaben
Montag (40 Min.)

Mededelingen
Lesen: Aufgabe 14
Grammatik: 
Aufgabe 15 + 16
Hausaufgaben

Slide 5 - Slide

Mededeling #1
Als iemand uit je huis positief test, en jij zelf negatief (bij de GGD), dan blijf je in quarantaine als je nog niet geboosterd bent.

(Bel GGD voor meer informatie)

Slide 6 - Slide

Mededeling #2
H2d T02 inhalen: dinsdag 1 februari 2022

H2c T02 inhalen: vrijdag 4 februari 2022

Slide 7 - Slide

Mededeling #3
T03: 

Voor de toets vóór de voorjaarsvakantie (maandag 14 februari) hoef je niet alle woordjes van hoofdstuk 6 te leren. Op Teams staat een Kurzlernliste. 

Slide 8 - Slide

Lesen
Aufgabe 14
blz. 20

Lees de tekst 3 minuten voor jezelf. 
Daarna maken we gezamenlijk de vragen. 

Slide 9 - Slide

Grammatik E
1e naamval (functie) 
- onderwerp
4e naamval
- Grammatik C: bij sommige voorzetsels (durch, ohne, für, entlang, gegen, um, bis ----> DOFEGUB)
- lijdend voorwerp
Welke woorden moet je in de 1e en 4e naamval kennen? 

Slide 10 - Slide

ik
ich
mij, me
mich
jij
du
jou
dich
hij
er
hem
ihn
zij (ev)
sie
haar
sie (1=4)
het
es
het
es (1=4)
wij
wir
ons
uns
jullie
ihr
jullie
euch
zij (mv)
sie
hen
sie (1=4)
U
Sie
U
Sie (1=4) 

Slide 11 - Slide

Grammatik E
Hoe weet je in welke naamval een woord moet staan? 

1 = Onderwerp = wie/wat + pv? 
4 = Lijdend voorwerp = wie/wat + pv + ow? 
blz. 22
Óf je gebruikt de HIJ/HEM-REGEL: Kun je het woord vervangen door HIJ, dan 1e nv. Kun je het vervangen door HEM, dan 4e nv. 

Slide 12 - Slide

Hausaufgaben für Donnerstag
- Maken: Aufgabe 14 + 15 + 16, blz. 20 & blz. 22-23.

- Leren: woordjes D/F, eerste helft van de Kurzlernliste, "der Kugelschreiber" t/m "die Tasche".

Slide 13 - Slide

Hausaufgaben für Freitag
- Maken:

- Leren: woordjes D/F, tweede helft van de Kurzlernliste, "das Buch" t/m "pünktlich".
 



Slide 14 - Slide

Beginopdracht
\

Maak Aufgabe 34 op blz. 34.
Vertaal de zinnen naar het Nederlands; gebruik eventueel woordenlijst G op blz. 39. 

Slide 15 - Slide

Diese Woche (H2c):
Donnerstag (40 Min.)

Beginopdracht
Sehen: Aufgabe 20
Wörter: Aufgabe 23
Hausaufgaben
Freitag (80 Min.)

Beginopdracht
Check Hausaufgaben
Herhaling Grammatik K6
Lesen: 
Aufgabe 24 + 25
Hausaufgaben
Montag (40 Min.)

Mededelingen
Lesen: Aufgabe 14
Grammatik:
Aufgabe 15 + 16
Hausaufgaben

Slide 16 - Slide

Diese Woche (H2d):
Donnerstag (40 Min.)

Beginopdracht
Sehen: Aufgabe 20
Wörter: Aufgabe 23
Hausaufgaben
Freitag (40 Min.)

Beginopdracht
Lesen: Aufgabe 24 + 25
Herhaling Grammatik K6
Hausaufgaben
Montag (40 Min.)

Mededelingen
Lesen: Aufgabe 14
Grammatik: 
Aufgabe 15 + 16
Hausaufgaben

Slide 17 - Slide

Grammatik E
1e naamval (functie) 
- onderwerp

4e naamval
- lijdend voorwerp
- bij sommige voorzetsels (DOFEGUB)
Welke woorden moet je in de 1e en 4e naamval kennen? 

Slide 18 - Slide

ik
ich
mij, me
mich
jij
du
jou
dich
hij
er
hem
ihn
zij (ev)
sie
haar
sie (1=4)
het
es
het
es (1=4)
wij
wir
ons
uns
jullie
ihr
jullie
euch
zij (mv)
sie
hen
sie (1=4)
U
Sie
U
Sie (1=4) 

Slide 19 - Slide

Grammatik E
Hoe weet je in welke naamval een woord moet staan? 

1 = Onderwerp = wie/wat + pv? 
4 = Lijdend voorwerp = wie/wat + pv + ow? 
blz. 22
Óf je gebruikt de HIJ/HEM-REGEL: Kun je het woord vervangen door HIJ, dan 1e nv. Kun je het vervangen door HEM, dan 4e nv. 

Slide 20 - Slide

Hausaufgaben für Montag/Dienstag
- Maken: Training Kapitel 6, Aufgabe 1 + 2 + 3(blz. 174)

- Klaar? --> Maken: Lesen Aufgabe 24 + 25 (blz. 28-30 )

- Leren: Wörter Kurzlernliste G, helemaal



Slide 21 - Slide