Oefenen voor toets 6

Oefenen voor toets 6
Tekstverbanden
Vaste vergelijkingen
Formuleren
Spelling
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Oefenen voor toets 6
Tekstverbanden
Vaste vergelijkingen
Formuleren
Spelling

Slide 1 - Slide

Tekstverbanden
Tekstverband is de samenhang tussen zinnen en alinea's.
Je ziet op welke manier ze bij elkaar horen. 
Als je let op tekstverbanden kun je de tekst beter begrijpen.

Slide 2 - Slide

Tekstverbanden
Tegenstellend
Iets wordt verteld en daarna wordt iets verteld wat het tegengestelde (het omgekeerde) is.

Opsommend 
Verschillende dingen, kenmerken of oorzaken die bij elkaar horen, worden achter elkaar genoemd. 

Slide 3 - Slide

Tekstverbanden
Chronologisch
Gebeurtenissen die in een bepaalde tijdsvolgorde gebeuren of moeten gebeuren.

Toelichtend
Er wordt extra informatie gegeven over een onderwerp. 

Slide 4 - Slide

Tegenstellend tekstverband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Tegenstellend tekstverband

Geeft een tegenstelling tussen tekstdelen aan. 
maar, 
echter, 
evenwel, 
toch,
daarentegen 
Mijn vriendin zei dat ze het geen enge film vond, toch kneep ze hard in mijn hand tijdens de film. 

Slide 5 - Slide

Opsommend tekstverband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Opsommend tekstverband

Noemt twee of meer tekstdelen
ook, 
bovendien, 
daarnaast, 
ten eerste, 
ten slotte, 
zowel .... als
Willem heeft veel hobby's. Hij verzamelt treintjes en spaart ook foto's van het koningshuis. Hij speelt bovendien gitaar. 

Slide 6 - Slide

Chronologisch tekstverband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Chronologisch tekstverband

Bepaalde tijdsvolgorde
jaartallen
eerst, daarna, vroeger,
vervolgens, nadat, uiteindelijk, intussen.  
Warm eerst de melk op, zet daarna de koffie en voeg het vervolgens samen voor een heerlijke latte macchiato.

Slide 7 - Slide

Toelichtend tekstverband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Toelichtend tekstverband

Extra informatie
Bijvoorbeeld, zo, op deze manier, als, zoals, neem nou, denk aan.
Er zijn verschillende schrijfmaterialen, denk aan pennen, potloden en stiften.  

Slide 8 - Slide

Tekstverbanden

Slide 9 - Slide

Wat is een signaalwoord voor een toelichtend tekstverband?
A
Daarna, vervolgens, uiteindelijk
B
Maar, toch, daarentegen
C
Bijvoorbeeld, als, zoals

Slide 10 - Quiz

Noem een signaalwoord voor een tegenstellend tekstverband

Slide 11 - Open question

Wat betekent:
de kat uit de boom kijken
A
gezond en fit zijn
B
afwachtend zijn
C
erg mager zijn

Slide 12 - Quiz

1. Vul de juiste woorden in bij de uitdrukking
een raar mens zijn
hoe het ergens gaat, de gang van zaken
er lichamelijk slecht aan toe zijn 
heel snel zijn 
Meer dood dan levend zijn 
een vreemde vogel zijn 
zo snel als het licht 
het reilen en zeilen

Slide 13 - Drag question

Kun jij de uitdrukking aan de juiste betekenis koppelen?
een oogje op iemand hebben 
de wind van voren krijgen
je hersens laten kraken
flink de waarheid te horen krijgen 
goed nadenken
iemand erg leuk vinden 

Slide 14 - Drag question

Verwijswoorden 
Je gebruikt verwijswoorden om te voorkomen dat je steeds hetzelfde woord gebruikt. 
Mijn oom woont in een appartement. Mijn oom woont daar samen met mijn tante. 
Mijn oom woont in een appartement, hij woont daar samen met mijn tante. 

Slide 15 - Slide

Verwijs je naar een zelfstandig naamwoord met lidwoord DE, 
dan gebruik je: 


die 

deze
Verwijs je naar een zelfstandig naamwoord met lidwoord HET, 
dan gebruik je: 


dit 

dat 

Slide 16 - Slide

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 17 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 18 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 19 - Drag question

Verwijzen naar mensen:


2 woorden

met wie
tegen wie
aan wie 
voor wie 
Verwijzen naar dieren en dingen:

1 woord

waarmee
waartegen
waaraan
waarvoor 

Slide 20 - Slide

De buurman ........................ ik naar het feest ga, is heel aardig.
A
waarmee
B
met wie

Slide 21 - Quiz

De club ............................ ik lid ben,
bestaat al 50 jaar.
A
waarvan
B
van wie

Slide 22 - Quiz

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm.
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- Het voltooid deelwoord is  niet de persoonsvorm. 
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben, worden of zijn.
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.

Slide 23 - Slide

Voltooid deelwoord
Wat is een voltooid deelwoord?

In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm van de werkwoorden:
  1. hebben
  2. zijn 
  3. worden

Slide 24 - Slide

Ik eet / ik at
Ik verlies / ik verloor
Ik gegeten
ik verloren
Ik heb gegeten
Ik heb (ben) verloren
Hulpwerkwoord
Hulpwerkwoord
Voltooid deelwoord
Voltooid deelwoord

Slide 25 - Slide

Voorbeeld voltooid deelwoord - sterk werkwoord:
  • gelopen
  • geslapen
  • bedrogen
  • Voorbeeld voltooid deelwoord - zwak werkwoord:
  • gemaakt
  • gegooid
  • verhuisd
Voltooid deelwoord

Slide 26 - Slide

Voltooid deelwoord 
't x k fsch p
ja >> eindigt op T
nee>> eindigt op D

Slide 27 - Slide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord 
Je schrijft het zo KORT mogelijk als dit voor de uitspraak mogelijk is. 

de vergrote foto
de verbrande brief
het gelezen boek 

Slide 28 - Slide

De straat is verlicht.
De ..................... straat.
A
verlichtte
B
verlichte

Slide 29 - Quiz

Jullie verhuizen naar Dordrecht.
Zijn jullie naar Dordrecht ....................?
A
verhuizt
B
verhuizd
C
verhuist
D
verhuisd

Slide 30 - Quiz

Een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord:
A
Schrijf je zo kort mogelijk.
B
Schrijf je bij sterke en zwakke werkwoorden hetzelfde.
C
Er mag een uitspraakprobleem ontstaan.

Slide 31 - Quiz

Maak van het voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord.
(verslijten) De ... broek
A
verslijte
B
versleten
C
verslijten

Slide 32 - Quiz

Maak van het voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord.
(verknippen) De ... broek
A
verknipte
B
verknipten
C
verkniptte
D
verknipt

Slide 33 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord van het werkwoord 'missen'?
De .............................. kans.
A
mistte
B
miste
C
gemistte
D
gemiste

Slide 34 - Quiz

Persoonsvorm en voltooid deelwoord
Maak onderstaande opdrachten.
Klik op de linkjes om bij de opdrachten te komen.

Slide 35 - Slide