Spelling Blok 4

H
1 / 19
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 6

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H

Slide 1 - Slide

In welke tijd staat deze zin?

Hij is in de zee gedoken.
A
t.t
B
v.t
C
volt.tijd

Slide 2 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?

Zij ging al om acht uur weg.
A
t.t
B
v.t
C
volt.tijd

Slide 3 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?

Ik heb voor mijn verjaardag een nieuwe fiets gekregen.
A
t.t
B
v.t
C
volt.tijd

Slide 4 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?

De juf staat voor de klas.
A
t.t
B
v.t
C
volt.tijd

Slide 5 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de zin?

Er zijn veel kinderen die buiten spelen.
A
zijn
B
spelen
C
veel kinderen
D
buiten

Slide 6 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin?

De apen kraakten de lekkere nootjes.
A
kraakten
B
lekkere
C
de lekkere nootjes
D
de apen

Slide 7 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

De Duitse vlag bestaat uit drie kleuren.
A
vlag
B
kleuren
C
Duitse
D
uit

Slide 8 - Quiz

Wat is het voorzetsel in de zin?

We moeten voor het donker thuis zijn.
A
voor
B
het
C
we
D
donker

Slide 9 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord?

Hij is helemaal naar de overkant gezwommen.
A
is
B
gezwommen

Slide 10 - Quiz

Wat is het hulpwerkwoord in de zin?

Mijn oom heeft een bos bloemen gekocht.
A
heeft
B
gekocht

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin?

De koks aten een dikke biefstuk.
A
aten
B
een dikke biefstuk
C
de koks
D
dikke

Slide 12 - Quiz

Welk zinsdeel is las?

De juf las een indrukwekkend bericht.
A
persoonsvorm
B
onderwerp

Slide 13 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord in de zin?
Hij is daar al eens geweest.
A
is
B
eens
C
geweest
D
al

Slide 14 - Quiz

Welke woordsoort is totdat?

Tom blijft huilen, totdat hij een snoepje krijgt.
A
voorzetsel
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voegwoord

Slide 15 - Quiz

Wat is het voorzetsel in de zin?

Jens staat naast Tom en Leo.
A
staat
B
naast
C
Tom
D
Leo

Slide 16 - Quiz

Wat is het voegwoord in de zin?

Ik ben net op tijd doordat ik zo hard rende.
A
ben
B
doordat
C
tijd
D
rende

Slide 17 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin?

Op vakantie gaat de familie altijd uit eten.
A
Op vakantie
B
gaat
C
uit eten
D
de familie

Slide 18 - Quiz

Hoe goed beheers je de stof van Blok 4?
Heel goed!
Goed
Voldoende
Nog niet zo goed

Slide 19 - Poll