opfrissen grammatica

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

De Nederlandse grammatica bestaat uit twee delen. Welke waren dat ook alweer?

Zinsdelen: welke kennen jullie?

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
"De man met de baard at een lekker broodje kaas van de Hema"

1. de man met de baard
2. Hema
3. at
4. broodje kaas van de Hema

Hoe bepaal je uit hoeveel zinsdelen een zin bestaat?

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?
Op een mooie herfstdag liep ik met mijn hond in het bos.

1. 4
2. 5
3. 3
4. 2

Hoe vind je het onderwerp in een zin?

En wat is dan het onderwerp in deze zin?

Op een mooie herfstdag liep ik met mijn hond in het bos.

1. liep
2. mijn hond
3. in het bos
4. ik

Wat is de werkwoordelijke rest in de volgende zin:
Gisteren had ik het liefst willen gaan gamen

1. had willen gaan gamen
2. had
3. willen gaan gamen
4. gamen

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin:
Mevrouw Dols wil graag dat jullie het nieuws gaan volgen

1. wil gaan volgen
2. gaan volgen
3. gaan
4. wil

welke woordsoorten kennen jullie?

Wat is ook alweer een zelfstandig naamwoord?

Welk bezittelijk voornaamwoord staat in onderstaande zin?
Gek van verliefdheid trok hij zijn haren uit zijn hoofd.

1. zijn
2. haren
3. hoofd
4. hij

We kennen drie lidwoorden: de, het (bepaald) en een(onbepaald). "Het" en "een" zijn niet altijd lidwoorden.....wanneer niet?

Wat is juist?

1. Er zit altijd maar één hww in een zin
2. Er zit altijd maar één zww in een zin
3. Er kunnen oneindig veel hww's in één zin zitten
4. De pv is altijd het zww

Wat vind ik het moeilijkste aan grammatica?