G3A Latijn di 31 mei

G3A Latijn
Dinsdag 31 mei
1 / 29
next
Slide 1: Slide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

G3A Latijn
Dinsdag 31 mei

Slide 1 - Slide

G3A dinsdag 31 mei
Wat gaan we doen?
  • Toetsstof TW4
  • SO P4
  • Oefentoets 25 mei
  • Bespreken huiswerk
  • Aant.6.9
Huiswerk vandaag:
  • Leer woordjes les 39 & 40
  • Leer aant. 6.8 (p.108-9)
  • m. Mand. XXV (p.109)
  • Vertaal tekst 40 t/m r.20 (cubiculo)

Slide 2 - Slide

Stof TW4
In magister staat de stofomschrijving voor TW4


-> -> ->

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

SO TW4
  • Woordjes les 38 t/m 40
  • Aanw. vnw.
  • Op magister staat een oefen SO
  • Goede voorbereiding op TW4

Slide 6 - Slide

Datum?
A
Di 7 juni
B
Wo 8 juni
C
Vr 10 juni
D
Di 14 juni

Slide 7 - Quiz

Oefentoets wo 25 mei jl.
  • Je kunt de toetsen inzien aan het eind van de les. 
  • Veel voorkomende fouten: vr. 3, 10 & 11

Slide 8 - Slide

3. inimicus
A
vriendelijk
B
klein
C
imitatie
D
onvriendelijk

Slide 9 - Quiz

10. [hic] reginae fortis et pulchrae
A
hac
B
huius
C
haec
D
hae

Slide 10 - Quiz

11. [ille] virgine
A
ille
B
illi
C
illa
D
Illo

Slide 11 - Quiz

Bespreken huiswerk
Mandatum XXV
Tekst 40 t/m r.20

Slide 12 - Slide

Mandatum XXV
1. Num puellae quarum amorem iuvenis stulta superbia sprevit, vitam minus felicem agunt quam ille? Immo, illae multo feliciores hoc sunt!

De meisjes van wie de jongen de liefde met z'n stomme arrogantie heeft afgewezen, leiden toch zeker geen ongelukkiger leven dan hij? Integendeel: zij zijn veel gelukkiger dan hij!

Slide 13 - Slide

hic/ille
hic/haec/hoc: deze (hier / bij mij / bij de een)
ille/illa/illud: die (daar / bij jou / bij de ander)





Slide 14 - Slide

Mandatum XXV
2. Maritus uxorem laesit quoniam illius sententiam peiorem putat quam suam, at haec censuit illius sententiam paene similem esse suae. Praeterea sententiam hanc et illam posse coniungi. 

De man verwijt zijn vrouw omdat hij meent dat haar mening slechter is dan zijn eigen/de zijne, maar zij vindt dat zijn mening praktisch gelijk is aan de haar eigen/ de hare en dat deze/de ene (van haar)  en die/de andere (van hem) bovendien kunnen samengaan/verenigd kunnen worden.
  

Slide 15 - Slide

Ik kwam, ik zag, ik overwon (vorige les)
De koning van Egypte had een dochter en een zoon. Elk van beiden verlangde na de dood van hun vader
naar het koningschap. 
De dochter Cleopatra had voor zichzelf hoop op het koningschap, maar haar broer wilde alleen koning zijn. 
Hij beval slaven om Cleopatra, die thuis was ingesloten, streng te bewaken. (r.5: custodire)
 

Slide 16 - Slide

rr.5-12 (interea t/m muliebri) (vorige les) 
Intussen kwam die beroemde Caesar in Egypte aan. Cleopatra probeerde de hulp van Caesar te verkrijgen, want ze begreep dat ze zonder zijn hulp machteloos was. 
Ze liet een slaaf komen met de naam Apollodorus. Ze zei tegen hem: ‘Het staat vast dat die grote leider gemakkelijk overwonnen wordt door
vrouwelijke charme. 

Slide 17 - Slide

Huiswerk: t/m r.20
Hij zal mij, een zeer mooie vrouw van twintig jaar, zeker geen weerstand kunnen bieden. 
Jij zult een grote beloning ontvangen, als je mij zult hebben geholpen.’ (straks vraag)
[14] De volgende dag ging Apollodorus naar Cleopatra, terwijl hij gewassen lakens droeg in een beddengoedzak. (r.15: adiit)

Slide 18 - Slide

r.12: poterit: welke tijd?
A
praes.
B
perf.
C
fut.
D
fut.ex.

Slide 19 - Quiz

r.13: iuveris: welke tijd?
A
praes.
B
perf.
C
fut.
D
fut.ex.

Slide 20 - Quiz

rr.15-20 (dixit t/m cubiculo)
Hij zei tegen Cleopatra: ‘Verborgen in deze beddengoedzak zult u kunnen vluchten. 
Want terwijl ik hetzelfde deed wat ik elke dag doe, heb ik op bevel van uw broer deze gewassen lakens aan u gebracht. 
Het zal gemakkelijk zijn om u als vuile lakens in een beddengoedzak deze slaapkamer uit te dragen.’ 

Slide 21 - Slide

r.16: hoc
Wat is de vorm?
A
nom. O. ev.
B
acc. O. ev.
C
abl. O. ev.
D
abl. M. ev.

Slide 22 - Quiz

r.18: haec
Wat is de vorm?
A
nom. V. ev.
B
nom. O. mv.
C
acc. O. mv

Slide 23 - Quiz

r.21: eum
Is het zelfstandig of bijvoeglijk gebruikt?
(congrueert het ergens mee?)
A
zelfstandig
B
bijvoeglijk

Slide 24 - Quiz

Mandatum XXV
1. Num puellae quarum amorem iuvenis stulta superbia sprevit, vitam minus felicem agunt quam ille? Immo, illae multo feliciores hoc sunt!

De meisjes van wie de jongen de liefde met z'n stomme arrogantie heeft afgewezen, leiden toch zeker geen ongelukkiger leven dan hij? Integendeel: zij zijn veel gelukkiger dan hij!

Slide 25 - Slide

hic/ille
hic/haec/hoc: deze (hier / bij mij / bij de een)
ille/illa/illud: die (daar / bij jou / bij de ander)





Slide 26 - Slide

Mandatum XXV
2. Maritus uxorem laesit quoniam illius sententiam peiorem putat quam suam, at haec censuit illius sententiam paene similem esse suae. Praeterea sententiam hanc et illam posse coniungi. 

De man verwijt zijn vrouw omdat hij meent dat haar mening slechter is dan zijn eigen/de zijne, maar zij vindt dat zijn mening praktisch gelijk is aan de haar eigen/ de hare en dat deze/de ene (van haar)  en die/de andere (van hem) bovendien kunnen samengaan/verenigd kunnen worden.
  

Slide 27 - Slide

Instructie
Aant. 6.9: p.110

Is, ea, id

Slide 28 - Slide

Huiswerk wo. 1 juni
  • Leer woordjes les 39 & 40
  • Leer aant. 6.9 (p.110)
  • m. Mand. XXVI (p.110) bij aidem servus ipv. idem vir
  • Vertaal tekst 40 t/m r.30  (militibus)

Slide 29 - Slide