verwijswoorden basis/kader 3

LESDOEL: 
blz.  31  verwijswoorden: dat, die, wat
blz. 93: verwijswoorden: waarmee, waardoor, waaronder
  met wie, aan wie, door wie
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

LESDOEL: 
blz.  31  verwijswoorden: dat, die, wat
blz. 93: verwijswoorden: waarmee, waardoor, waaronder
  met wie, aan wie, door wie

Slide 1 - Slide

die, dat of wat
dat

die

wat
- het-woorden

- de-woorden

- iets onbepaalds (Iets wat ik niet begrijp)
- overtreffende trap (Wat is het leukste, wat je gedaan hebt?)
- hele zin (Ik ga op een camping werken, wat ik heel leuk vind)

Slide 2 - Slide

Je verwijst naar een hele zin.
A
dat
B
die
C
wat

Slide 3 - Quiz

De open dag ... ik heb bezocht, was interessant.
A
dat
B
die
C
wat

Slide 4 - Quiz

Bungeejumpen is het gaafste ... ik ooit heb gedaan.
A
dat
B
die
C
wat

Slide 5 - Quiz

We hebben een vakantie geboekt, ... we heel leuk vinden.
A
dat
B
die
C
wat

Slide 6 - Quiz

We hebben een vakantie geboekt. ... we heel leuk vinden.
A
dat
B
die
C
wat

Slide 7 - Quiz

die, dat of wat
waarmee, waaraan, waardoor

met wie, aan wie, door wie
- dingen

- personen

Slide 8 - Slide

Je verwijst naar een leuke klasgenoot.
A
waarmee
B
met wie

Slide 9 - Quiz

Morgen heb ik de toets ... ik goed heb geleerd.
A
waarvoor
B
voor wie

Slide 10 - Quiz

Dit is de vriend .... ik op vakantie ga.
A
waarmee
B
met wie

Slide 11 - Quiz

Dit is de auto .... ik op vakantie ga.
A
waarmee
B
met wie

Slide 12 - Quiz

maken
opdracht 8, 9 en 10 (blz 115 )

Slide 13 - Slide