1.
On va en ville ce weekend? - Gaan we dit weekend naar de stad?
2. Oui, je voudrais acheter un nouveau jean - Ja, ik wil graag een nieuwe spijkerbroek kopen
3. Comment tu trouves ce jean bleu? hoe vind je deze blauwe spijkerbroek?
4. Pas mal - niet slecht / leuk
5. Tu fais quelle taille? - welke maat heb je?