This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
H.1 Grammatica
Woordsoorten
Zelfstandige naamwoorden
Lidwoorden
Slide 1 - Slide
Doelen
Je weet wat eenzelfstandig naamwoord is.
Je weet wat een lidwoord is.
Slide 2 - Slide
Zelfstandige naamwoorden (zn)
Zelfstandige naamwoorden zijn:
mensen
dieren
dingen
planten
namen (van mensen, bedrijven, steden, landen)
Slide 3 - Slide
Eigenschappen zelfstandige naamwoorden 1 (zn)
De meeste zelfstandige naamwoorden kun je aanraken, ze zijn tastbaar, zoals een tafel, een stoel, een telefoon, een fietsje en een schommel. Dit noemen we een concreet zelfstandig naamwoord (czn).
Er zijn ook niet-tastbare zelfstandig naamwoorden, zoals boosheid, vrolijkheid, angst, honger en liefde. Maar ook dingen die niet bestaan, zoals een elfje of Zweinstein. Dit noemen we een abstract zelfstandig naamwoord (azn).
Een eigennaam is ook een zelfstandig naamwoord (zn-e). Bijvoorbeeld Nikky, Tieme, Wolvega of Amsterdam.
Voor zelfstandige naamwoorden kun je meestal een lidwoord zetten: de, het of een.
Slide 4 - Slide
Eigenschappen zelfstandige naamwoorden 2 (zn)
De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een enkelvoud en een meervoud, zoals boom en bomen.
Sommige zelfstandige naamwoorden hebben geen enkelvoud, zoals hersenen. Andere zelfstandige naamwoorden hebben geen meervoud, zoals sneeuw en rijst.
Zelfstandige naamwoorden kun je vaak verkleinen; boom en boompje.
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Welke lidwoorden ken je?
Slide 7 - Open question
Lidwoord (lw)
3 lidwoorden
De, het, een
Lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord
Tussen het lidwoord en een zelfstandig naamwoord kan nog een ander woord staan, bijvoorbeeld het blauwe tasje.
Slide 8 - Slide
Lidwoorden
De (bepaald lidwoord) (blw)
Het (bepaald lidwoord) (blw)
Een (onbepaald lidwoord) (olw)
De vader en het kind zitten in een vliegtuig.
Slide 9 - Slide
Let op!
Het woord 'het' is geen lidwoord als het niet bij een zelfstandig naamwoord hoort!
Het is koud buiten. Het is al vijf uur geweest.
Slide 10 - Slide
Noem 3 zelfstandige naamwoorden + het lidwoord
Slide 11 - Open question
Het lidwoord 'een' is een:
A
Bepaald lidwoord
B
Onbepaald lidwoord
Slide 12 - Quiz
'De' is een
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
Slide 13 - Quiz
'Het' is een
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
Slide 14 - Quiz
Het hondje is erg druk. 'Het' is een
A
blw
B
olw
C
geen lidwoord
Slide 15 - Quiz
Er liep een spin op de muur. 'Een' is een
A
blw
B
olw
Slide 16 - Quiz
De spanning stijgt op school. 'De' is een
A
czn
B
azn
Slide 17 - Quiz
Wat is het koud buiten! 'Het' is een
A
blw
B
olw
C
geen lidwoord
Slide 18 - Quiz
Ik kan lidwoorden en zelfstandige naamwoorden benoemen.