This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Rekenen
Verhoudingen
Slide 1 - Slide
Lesdoelen
Rekenen met een verhoudingstabel
Slide 2 - Slide
Startopdracht
Jelle is jarig. Hij trakteert de klas op muffins. In een pak zitten 5 muffins. Een pak kost €3. Er zitten 30 kinderen in de klas. Reken uit hoeveel Jelle moet betalen.
Slide 3 - Slide
Jelle is jarig. Hij trakteert de klas op muffins. Er zitten 30 kinderen in de klas. Reken uit hoeveel Jelle moet betalen.
30 kinderen : 5 muffins = 6 Hij heeft 6 pakken nodig.
Ieder pak kost 3 euro 3 euro x 6 pakken = 18 euro
Slide 4 - Slide
Dit kan ook in een verhoudingstabel geplaatst worden.
Aantal muffins
5
30
Euro
3
18
x 6
x 6
Slide 5 - Slide
In 1 doos zitten 12 eieren Hoeveel eieren zitten er in 3 dozen?
In 2 uur rijd je 180 kilometer Hoeveel kilometer rij je per uur?
Drie broden kosten €4,50 Hoeveel kost 1 brood?
Slide 6 - Slide
In 1 doos zitten 12 eieren Hoeveel eieren zitten er in 3 dozen?
In 2 uur rijd je 180 kilometer Hoeveel kilometer rij je per uur?
6 meter stof kost 36 euro. Hoeveel kost 2 meter stof?
Slide 14 - Open question
1 liter melk is genoeg voor 16 pannenkoeken.Hoeveel liter heb je nodig voor 8?
Slide 15 - Open question
Pieter rent 12 rondjes in 48 minuten. Hoeveel rondjes rent hij in 8 minuten?
Slide 16 - Open question
15 concertkaartjes kosten samen 225 euro. Hoeveel kosten 3 kaartjes?
Slide 17 - Open question
Stan werkt in een magazijn. Er staat een grote stapel met flesjes cola in het magazijn. De stapel bestaat uit 600 flesjes. In totaal zit er 180 liter cola in de flesjes. Stan moet voor een bestelling 9 liter cola klaarzetten. Hoeveel flesjes moet hij in totaal pakken?
Slide 18 - Open question
Lees het artikel. Hoeveel kilometer zwom Evi per uur?
Slide 19 - Open question
Je koopt 3 flessen shampoo voor 6 euro. Hoeveel kosten 5 flessen?
Slide 20 - Open question
Een bedrijf bestelt 8 lampen voor 120 euro. Het bedrijf wil nog 5 lampen bestellen. Hoeveel moeten ze bijbetalen?
Slide 21 - Open question
Petri heeft een kat. De kat eet in 4 weken tijd 24 zakjes kattenvoer. Petri gaat 3 weken op vakantie. Haar buurvrouw geeft de kat te eten. Hoeveel zakken moet Petri klaarleggen voor de buurvrouw?
Slide 22 - Open question
Marieke rijdt 60 kilometer. Haar auto verbruikt daarbij 4 liter benzine. Hoeveel kilometer kan de auto met een tank van 50 liter rijden?