3.2 Genen

3. Erfelijkheid en evolutie
3.1 Genotype en fenotype
3.2 Genen
3.3 Kruisingen
3.4 Stambomen
3.5 Variatie in genotypen
3.6 Evolutie
3.7 Verwantschap
3.8 DNA-Technieken
Afsluiting

SE5 proefwerk thema 3
en
SE6 Praktische opdracht erfelijkheid
1 / 31
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

3. Erfelijkheid en evolutie
3.1 Genotype en fenotype
3.2 Genen
3.3 Kruisingen
3.4 Stambomen
3.5 Variatie in genotypen
3.6 Evolutie
3.7 Verwantschap
3.8 DNA-Technieken
Afsluiting

SE5 proefwerk thema 3
en
SE6 Praktische opdracht erfelijkheid

Slide 1 - Slide

BS 3.2: Genen

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen?
Voorkennis (maak de test jezelf van 3.1)
Uitleg 3.2
Opdracht DNA slinger
Opdrachten 3.2 maken

Slide 3 - Slide

Test jezelf
Maak voor jezelf de Test jezelf van 3.1
Ken je de stof?

Slide 4 - Slide

                      Lesdoelen

Na deze les:
  1. Kun je omschrijven wat homozygoot en heterozygoot is.
  2. Kun je omschrijven wat dominant en recessief is. 
  3. Kun je omschrijven wat een intermediair fenotype betekend.

Slide 5 - Slide

Chromosomen en DNA
Een vrouw is een organisme -) organismen bestaat uit heel veel cellen met in iedere cel een celkern -) celkern liggen chromosomen -) chromosomen zijn lange dunne ‘draden’ die voor een groot deel bestaan uit DNA -) om de DNA ligt eiwit gedraaid.

Slide 6 - Slide

Fenotype en genotype

Slide 7 - Slide

Gen
Een stukje DNA dat de code voor een  erfelijke eigenschap draagt noemen we een GEN.

Allel = invulling van gen.

Voorbeeld van erfelijke eigenschappen:
haarkleur (blond, zwart, rood)
haarstijl (krullend of steil)
oogkleur (blauw, bruin, groen)

Slide 8 - Slide

DNA en genotype
  • De informatie voor je erfelijke eigenschappen noemen we het genotype.
  • Genotype is de informatie voor de erfelijke eigenschappen van dat organisme
  • Fenotype van het organisme is het uiterlijk van dat organisme.


Slide 9 - Slide

Genenparen
  • Van elk chromosoom heb je er twee.
  • Op 1 chromosoom zitten meerdere genen.
  • Genen komen zoals chromosomen dus ook
     voor in paren.

Heterozygote VS Homozygote

Hetero = ander
Homo = het zelfde 

Slide 10 - Slide

Eigenschappen doorgeven
Homozygoot: 2 dezelfde genen
Heterozygoot: 2 verschillende genen

Dominant: gen dat overheerst over een ander gen.
Recessief: gen dat onderdrukt wordt.

Slide 11 - Slide

2 x zelfde gen voor haarkleur = HOMOZYGOOT
gen: rood haar
gen:
rood haar

Slide 12 - Slide

Eigenschappen doorgeven
Homozygoot: 2 dezelfde genen
Heterozygoot: 2 verschillende genen

Dominant: gen dat overheerst over een ander gen.
Recessief: gen dat onderdrukt wordt.

Slide 13 - Slide

Dominante en recessieve genen
Dominant gen: een gen dat een ander gen overheerst

Recessief gen: een gen dat onderdrukt wordt door andere genen

Slide 14 - Slide

2 verschillende genen voor haarkleur:    heterozgoot
gen: donker haar
gen:
rood haar

Slide 15 - Slide

Homozygoot &  heterozygoot
  • De ouders zijn heterozygoot, ze hebben twee verschillende genen voor haarkleur. Bruin haar is het dominante gen.

  • De jongen is homozygoot, hij heeft twee dezelfde genen voor haarkleur. 1 van pa, 1 van ma.
    Rood haar is het recessieve gen.Alleen bij 2 van deze genen zichtbaar


Slide 16 - Slide

intermediair fenotype: 

Slide 17 - Slide

Oefenen
  • Hoeveel chromosomen zijn er in de celkern getekend? 
  • Hoeveel chromosomenparen zijn er in de celkern getekend? 
  • Hoeveel genen zijn er in de celkern getekend? 
  • Hoeveel genenparen zijn er in de celkern getekend? 

Slide 18 - Slide

Samenvatting 3.1
  • Definitie en bijbehorende genotype in letters: A- a -Aa - Ab
  • Gebruik je lesstof!
  • Zacht overleg.
  • Klaar? Begin met de opdrachten van 3.2

timer
1:00

Slide 19 - Slide

Welke van de twee kan je in je leven veranderen?
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 20 - Quiz

Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu

Slide 21 - Quiz

Welk eigenschap heeft te maken met het fenotype?
A
Blond geverfd haar
B
Kort geknipt haar
C
Rossig haar
D
Zowel A, B als C

Slide 22 - Quiz

23 chromosomen
2 3 chromosomen
46 chromosomen
46 chromosomen

Slide 23 - Drag question

                      Lesdoelen

Na deze les:
  1. Weet je wat fenotype is
  2. Weet je wat genotype is
  3. Weet je hoeveel chromosomen de spiercel van een mens heeft
  4. Weet je hoeveel chromosomenparen de spiercel van een mens heeft

Slide 24 - Slide

Aan het werk
  • in het boek of online 
  • maken § 3.2 Genen opdracht








Slide 25 - Slide

Het uiterlijk van een organisme noemen we
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 26 - Quiz

De informatie op chromosomen voor één erfelijke eigenschap
A
is een fenotype
B
is een gen
C
is een chromosoom

Slide 27 - Quiz

De informatie voor alle erfelijke eigenschappen noemen we
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 28 - Quiz

Welke geslachtschromosomen kunnen niet voorkomen
A
Gewone lichaamscel
B
Geslachtscel

Slide 29 - Quiz

Welke geslachtschromosomen kan een man doorgeven aan zijn kinderen?
A
Alleen Y
B
Alleen X
C
X of Y

Slide 30 - Quiz

Dominant en recessief
Dominant allel is sterker dan recessief allel. 

Het dominante allel komt tot uiting in het fenotype.

Slide 31 - Slide