Tekstverbanden

Wat zijn tekstverbanden? 
Een tekst bestaat uit zinnen. Dat zijn geen losse zinnen: ze hebben iets met
elkaar te maken. Tussen de zinnen bestaan verbanden of relaties. Als je de
verbanden tussen zinnen in een tekst begrijpt, dan begrijp je vaak de hele tekst
beter.

Wat de zinnen met elkaar te maken hebben, weet je door een signaalwoord.
Een signaalwoord geeft het soort verband aan dat er bestaat tussen twee
zinnen. Als je een signaalwoord leest, ga je bedenken welk verband het
signaalwoord aangeeft.
1 / 10
next
Slide 1: Slide
Middelbare school

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat zijn tekstverbanden? 
Een tekst bestaat uit zinnen. Dat zijn geen losse zinnen: ze hebben iets met
elkaar te maken. Tussen de zinnen bestaan verbanden of relaties. Als je de
verbanden tussen zinnen in een tekst begrijpt, dan begrijp je vaak de hele tekst
beter.

Wat de zinnen met elkaar te maken hebben, weet je door een signaalwoord.
Een signaalwoord geeft het soort verband aan dat er bestaat tussen twee
zinnen. Als je een signaalwoord leest, ga je bedenken welk verband het
signaalwoord aangeeft.

Slide 1 - Slide

Opsomming  

Dit verband geeft aan dat er twee of meer dingen genoemd worden die bij elkaar
horen of die na elkaar komen.

Enkele signaalwoorden: 
  • en ten eerste/ten tweede
  • voordat
  • vervolgens 
  • verder
  • ook 
  • zowel
  • als 
  • bovendien 
  • daarnaast 
  • later

Slide 2 - Slide

Voorbeeld van een opsomming.
 Katie heeft dit weekend een hockeywedstrijd. Daarnaast gaat ze logeren.
 
Er worden twee dingen opgesomd die Katie dit weekend gaat doen: een hockeywedstrijd spelen en logeren.

Je ziet de opsomming aan het signaalwoord ‘Daarnaast’.

Slide 3 - Slide

Lees de volgende zin:

In een verbanddoos voor thuis moeten een schaar en
pleisters zitten. Verder moeten er gaasjes en watten in zitten.

Welke dingen worden hier opgesomd?

Slide 4 - Open question

Aan welk signaalwoord in de volgende zin zie je dat het om een volgorde gaat?
Voordat ik mijn huiswerk ga maken, ga ik mijn kamer opruimen.

Slide 5 - Open question

Tegenstelling.

Dit verband geeft aan dat twee dingen heel verschillend zijn, of zelfs het tegenovergestelde zijn.


Enkele signaalwoorden:
  • maar 
  • hoewel 
  • echter 
  • in tegenstelling tot
  • toch 
  • ondanks 
  • niet 
  • het tegenovergestelde

Slide 6 - Slide

Voorbeeld van een tegenstelling
 Liam wilde lezen. Toch ging hij met Shania televisie kijken.
Het verband is hier een tegenstelling.
De tegenstelling is: 
Liam wilde lezen <-  ->  hij ging televisie kijken 
Liam doet iets anders dan hij  eigenlijk wil doen. Je ziet de tegenstelling aan het signaalwoord ‘toch’

Slide 7 - Slide

Wat is de tegenstelling in de volgende zin?
In tegenstelling tot Fay, houdt Tom niet van pizza.

______________________ <- ->________________________

Slide 8 - Open question

Aan welk signaalwoord in de volgende zin zie je dat het om een tegenstelling gaat?
Zin: Mario ging fietsen, ondanks zijn zere been.

Slide 9 - Open question

Oorzaak en gevolg.

 Dit verband geeft aan dat er iets gebeurt (dat is het gevolg) en waarom dit gebeurt of waardoor dit gebeurt (dat is de oorzaak).
Enkele signaalwoorden:
hierdoor zodat
doordat vanwege daardoor namelijk

Slide 10 - Slide