Leesvaardigheid 4H 2022-2023

Welkom!
4H1

1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom!
4H1

Slide 1 - Slide

Wie ben ik?
- Mevrouw Hilbrink
- Docent levensbeschouwing en docent Nederlands
- Geboren en opgegroeid in Enschede, woon in Nijmegen
- Vriend, kitten en hobby's
- Raad mijn leeftijd
- Wat zijn jullie (gekke, bijzondere) hobby's?
- We gaan er een leuk en leerzaam jaar van maken!

Slide 2 - Slide

Regels
  • Bij binnenkomst leg je je telefoon in de telefoontas
  • Te laat in de les? Briefje halen bij receptie en 8e uur melden
  • Huiswerk niet af/spullen niet op orde? Meld dit aan mij aan het begin van de les
  • Twee keer of vaker het huiswerk niet af/spullen niet op orde? Aantekening in VanVolta en melden in de studieruimte na jouw laatste lesuur
  • Niet eten en drinken in het lokaal
  • We luisteren naar elkaar
  • We behandelen elkaar met respect
  • Als er wat is, kom aub naar mij toe. Ik sta altijd open om te helpen!!!

Slide 3 - Slide

Wat hoop je te leren bij Nederlands dit jaar?

Slide 4 - Mind map

Planning periode 1
  • Pak de studiewijzer op VanVolta erbij 
  • We maken een begin met Cursus 1 Basis vanaf blz. 9. We starten deze cursus met een instaptoets leesvaardigheid in week 40 (week van 3 oktober)
  • Daarna: literatuur!

Slide 5 - Slide

Leerdoelen deze week
  1. Ik kan van een leestekst het onderwerp, de hoofdgedachte en het schrijfdoel achterhalen.
  2. Ik weet welke schrijfdoelen er zijn.
  3. Ik weet op welke manieren een schrijver zijn tekst aantrekkelijk kan starten en kan dit herkennen in leesteksten.
  4. Ik weet op welke manieren een schrijver het onderwerp kan aankondigen en kan dit in leesteksten herkennen.
  5. Ik weet op welke manieren een schrijver zijn tekst kan afsluiten en kan dit in leesteksten herkennen.
  6. Ik weet welke tekststructuren er zijn en kan deze herkennen.
  7. Ik kan kernzinnen herkennen.

Slide 6 - Slide

Onderwerp en hoofdgedachte

Slide 7 - Slide

Schrijfdoelen
- Doorgaans 5 schrijfdoelen. Welke?
- Hierna: maak opdracht 1-3 van Cursus 1 - Basis

Slide 8 - Slide

Inleiding
Welke functies kan de inleiding van een tekst hebben?
1. Aandacht trekken
- Actuele gebeurtenis
- Voorgeschiedenis 
- Voorbeeld
- Belang voor publiek
2. Onderwerp introduceren
- Vragen stellen
- Mening/standpunt formuleren
- Probleem schetsen

Slide 9 - Slide

Functies van deze inleidingen? En welk schrijfdoel?

Slide 10 - Slide

Slot
- Laatste deel van de tekst is het slot.
- Doel van een slot: de tekst 'afronden'.
- Conclusie of een samenvatting, een aansporing of een toekomstverwachting.
- Slot bevat meestal de hoofdgedachte.
- 'Dus', 'Kortom', 'In de toekomst'...


Slide 11 - Slide

Lees de theorie van paragraaf 2 (inleiding en slot)
Maak in tweetallen opdracht 4 & 5 (20 min.)
Hierna: klassikaal bespreken

Slide 12 - Slide

Waar hebben we het gisteren tijdens ons heerlijke blokuur over gehad?

Slide 13 - Slide

Tekststructuren
Een tekststructuur is een net woord voor 'opbouw van de tekst'. Er zijn maar liefst zeven verschillende tekststructuren:
1. Argumentatiestructuur
2. Aspectenstructuur
3. Probleem-oplossingsstructuur
4. Verklaringsstructuur
5. Verleden-heden-toekomststructuur
6. Voor- en nadelenstructuur
7. Vraag-antwoordstructuur


Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Maak in stilte opdracht 1, 4, 5 (paragraaf 3) en opdracht 2 + 5 (paragraaf 4)
= huiswerk voor morgen!

Slide 22 - Slide

Welke structuren ken je nu?

Slide 23 - Mind map

Welke onderwerpen zijn deze week aan bod gekomen?

Slide 24 - Mind map

Vandaag:
Samen oefenen leesvaardigheid

Slide 25 - Slide

Vragen
- Waar gaat deze tekst over? M.a.w.: wat is het onderwerp?
- Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
- Waar begint en eindigt de inleiding?
- Op welke manier trekt de schrijver de aandacht van de lezer in de inleiding?
- Met welk schrijfdoel zou de schrijver deze tekst hebben geschreven?
- Welke tekststructuur is het voornaamste? Waar kun je dat aan zien?
- Wat vind jij van wat de schrijver beweert?

Slide 26 - Slide

27-09-2022
Lesdoelen deze les:
  1. Ik weet wat signaalwoorden en functiewoorden zijn en kan zelf ook voorbeelden geven.
  2. Ik herken voor welk publiek een tekst geschreven is.

Slide 27 - Slide

Wat weet je van signaalwoorden?

Slide 28 - Mind map

Signaalwoorden
Een signaalwoord is een woord of woordgroep waarmee een bepaald verband wordt aangegeven tussen verschillende alinea's of zinnen. Door signaalwoorden kun je als lezer 'signaleren' dat er in de tekst sprake is van bijvoorbeeld een tegenstelling, een chronologisch verband of een oorzaak en gevolg.

Slide 29 - Slide

Schema signaalwoorden

Slide 30 - Slide

Functiewoorden
  • Er zijn ook andere woorden waaraan je verbanden in een tekst kunt herkennen
  • Voorbeeld: oplossing, verklaring, argument, stelling, voordeel
  • Dit noemen we functiewoorden
  • Waarom zouden functiewoorden en signaalwoorden handig zijn/helpen bij leesvaardigheid? 

Slide 31 - Slide

Waarom relevant?
Bij een lees- en begripsonderzoek uitgevoerd door de Universiteit Utrecht laten oogbewegingsonderzoek en tekstbegriptoetsing zien je profiteert van teksten met signaalwoorden […]. Je verwerkt zinnen met een signaalwoord sneller. Signaalwoorden instrueren welke relatie je moet leggen tussen een nieuwe en een eerder gelezen zin. Na het lezen leidt dit bij sterke én zwakke lezers tot hogere begripsscores

Slide 32 - Slide

Publiek
  • Wat bedoelen we met 'het publiek' van een tekst?
  •  Waarom is het belangrijk om als schrijver rekening te houden met je publiek?
  • Waar moet je rekening mee houden bij het schrijven van een tekst als het om het publiek gaat?

Slide 33 - Slide

15 minuutjes
Maak een begin met de weektaak:
(opdr. 1, 2, 4 par. 5, opdr. 1, 3 par. 6)
In stilte!
Volgende week dinsdag 4 oktober het 3e uur is de toets leesvaardigheid!!!

Slide 34 - Slide

Les 2 van blokuur
Lesdoelen:
  1. Ik kan begrippen als standpunt, argument en subargument duiden.
  2. Ik kan leesteksten analyseren op het gebied van betrouwbaarheid.

Slide 35 - Slide

Argumentatie
  • Standpunt = een stelling, mening van de schrijver. Signaalwoorden?
  • Argument = om je eigen standpunt te verdedigen. Signaalwoorden?

Slide 36 - Slide

Betrouwbaarheid van een tekst
  • Waar let je op als het gaat om betrouwbaarheid 

Slide 37 - Slide

Betrouwbaarheid
  • De bron:
  1. Auteur/organisatie
  2. Doel
  3. Inhoud
  4. Actualiteit
  5. Eenzijdige bronnen

Slide 38 - Slide

Lezen is goed voor je, want het vermindert stress en je traint je concentratievermogen.
A
Standpunt - Argument
B
Argument - Standpunt

Slide 39 - Quiz

Wat is argument en wat standpunt?
Parijs heeft de mooiste musea van de wereld. Ik ga graag naar Parijs.
A
Standpunt. Argument.
B
Argument. Standpunt.

Slide 40 - Quiz

Topclubs verdienen weinig aan reclame. Nederlandse clubs kunnen nooit een topspeler contracteren.
A
standpunt + argument
B
argument + standpunt

Slide 41 - Quiz

Het zal mij verbazen als dit jaar de carnavalsoptocht in Den Bosch doorgaat. [Er wordt namelijk een erg harde wind voorspeld.]
A
Standpunt
B
Argument

Slide 42 - Quiz

[Het Nederlands verloedert] want jongeren gebruiken steeds meer Engelse woorden als spam, hacken, gamen, cool, relaxed en chill.
A
Argument
B
Standpunt

Slide 43 - Quiz

[Leerlingen op het vwo moeten in vijf in plaats van zes jaar hun opleiding kunnen afmaken.] Je kunt eerder aan een vervolgstudie beginnen en je zit je minder te vervelen.
A
Standpunt
B
Argument

Slide 44 - Quiz

Aan het werk!

Slide 45 - Slide