DEF V2_Lezen H3 + H4 herhaling pwwstof periode 2

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1,2

Welkom!

PROEFWERKWEEK 2

havo 2 en vwo 2 >

Lezen hoofdstuk 3 en 4

Woordenlijst periode 2

Doelen:

Ik kan een tekst doorgronden.

Ik kan omgaan met onbekende woorden.

Ik zie de opbouw van een tekst

De doelen van een stukje tekst zijn me duidelijk.

Ik kan omgaan met allerlei illustraties

Wat moet ik kennen? Alle theorie kennen, herkennen en kunnen TOEPASSEN.

Bijvoorbeeld: ik kan een tekst doorgronden, want ik zie de indeling (inleiding, middenstuk, slot), ik begrijp het onderwerp en de hoofdgedachte. Ik kan het doel van deze tekst omschrijven (amuseren, informeren, overtuigen, activeren). Ik zie de tekstverbanden en de signaalwoorden. Ik herken de hoofdzaken, bijzaken en dus ook de kernzinnen. Ik herken feiten, meningen en argumenten.

PROEFWERKWEEK 2

Lezen hoofdstuk 3 

havo 2 en vwo 2 > tekstverbanden en signaalwoorden

blz. 72 / 73 in je boek

PAK JE BOEK ERBIJ!

Doel > de tekstverbanden van hoofdstuk 3 herkennen aan de hand van signaalwoorden

PROEFWERKWEEK 2

havo 2 

doel-middelverband

vergelijkend verband

samenvattend verband

vwo 2

doel-middelverband

samenvattend verband

voorwaardelijk verband

toegevend verband

PROEFWERKWEEK 2

De tekstverbanden die je eerder geleerd hebt (pww 1) > zijn bekend.

chronologisch verband (havo 2 en vwo 2)

opsommend verband (havo 2 en vwo 2)

tegenstellend verband (havo 2 en vwo 2)

toelichtend verband (havo 2 en vwo 2)

concluderend verband (havo 2 en vwo 2)

redengevend verband (havo 2 en vwo 2)

oorzakelijk verband (havo 2 en vwo 2)

vergelijkend verband (vwo 2)

PROEFWERKWEEK 2

De nadruk ligt op deze nieuwe tekstverbanden en signaalwoorden

havo 2 

doel-middelverband

vergelijkend verband

samenvattend verband

vwo 2

doel-middelverband

samenvattend verband

voorwaardelijk verband + toegevend verband

Noem drie signaalwoorden van een doel-middel verband

Noem drie signaalwoorden van een samenvattend verband

Hij gebruikt zijn paraplu om niet nat te worden in de regen.
Welk tekstverband?

1. vergelijkend verband
2. samenvattend verband
3. doel-middel verband

Hij gebruikt zijn paraplu om niet nat te worden in de regen.
Wat is het doel en wat is het middel?

1. doel = regen, middel = paraplu
2. doel = paraplu, middel = regen
3. doel = niet nat worden, middel = paraplu
4. doel = nat worden, middel = paraplu

De meisjes zijn beter in dansen dan de jongens.
Welk tekstverband?

1. doel-middel verband
2. vergelijkend verband
3. samenvattend verband
4. toelichtend verband

De meisjes zijn beter in dansen dan de jongens.
Welk(e) signaalwoord(en)?

1. zijn beter
2. beter
3. dan
4. beter dan

Ik denk vaak aan mijn vakantie in Spanje, bijvoorbeeld aan de mooie stranden daar. Welk tekstverband?

1. tegenstellend verband
2. toelichtend verband
3. opsommend verband
4. chronologisch verband

Ik denk vaak aan mijn vakantie in Spanje, bijvoorbeeld aan de mooie stranden daar. Welk signaalwoord?

1. vaak
2. denk aan
3. mooie stranden
4. bijvoorbeeld

Dit was een heel verhaal over de diefstal. Al met al een heel vervelende gebeurtenis. Welk tekstverband?

1. vergelijkend verband
2. doel-middel verband
3. samenvattend verband
4. chronologisch verband

Dit was een lang verhaal over de diefstal. Al met al een hele vervelende gebeurtenis.
Welk(e) signaalwoord(en)?

1. al met al
2. hele
3. lang verhaal
4. al

Fien eet veel meer pizza dan Tobias.
Welk tekstverband?

1. vergelijkend verband
2. doel-middel verband
3. toelichtend verband
4. opsommend verband

Fien eet veel meer pizza dan Tobias.
Welk(e) signaalwoord(en)?

1. eet veel
2. dan
3. meer
4. meer dan

Hij heeft een electrische fiets, zodat hij sneller op school is.
Welk tekstverband?

1. opsommend verband
2. doel-middel verband
3. tegenstellend verband
4. chronologisch verband

Hij heeft een electrische fiets, zodat hij sneller op school is.
Welk signaalwoord?

1. op
2. sneller
3. zodat
4. fiets

PROEFWERKWEEK 2

Lezen hoofdstuk 4

havo 2 en vwo 2 > feiten, meningen en argumenten

blz. 102 / 103 in je boek

PAK JE BOEK ERBIJ!

Doel >  je ziet het verschil tussen standpunten en argumenten en tussen meningen en feiten. Deze kun je in een tekst benoemen. 

Theorie 

.....en mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met de mening van de schrijver van een tekst kun je het als lezer eens of oneens zijn. Een mening herken je soms (maar lang niet altijd!) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens.

Als een schrijver zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een of meer argumenten. Een argument herken je aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk en immers:

Het is een feit dat een kikker geen presentatie kan geven.

Het Paleis op de Dam staat in Amsterdam. Een feit kun je controleren en is dus waar of onwaar.

Mijn broertje vindt dat burgemeester Halsema gelijk heeft. Dit is een mening!

Een mening (ook wel standpunt of stelling) kun je uitleggen. Dan gebruik je eerst een signaalwoord: want, omdat, namelijk, immers.

Dan kom je met jouw argumenten.

Dus jouw woorden leggen uit waarom je iets vindt. 

Social media

Je hoort zoveel! je ziet zoveel!!...

IS HET WEL ECHT? IS HET WAAR?

KIJK ALTIJD OF DE INFORMATIE BETROUWBAAR IS.

WEES KRITISCH. LEES IK FEITEN? IS HET OBJECTIEF?

WAT HEEFT DE SCHRIJVER WEGGELATEN?

WAT ZIJN DE BRONNEN?

WAAR LIGGEN BELANGEN?

Veel dikke mensen hebben volgens mij een eetprobleem.

1. mening
2. feit

Veel dikke mensen hebben volgens mij een eetprobleem. Waar herken je dit aan?

1. mij
2. volgens
3. volgens mij
4. veel

Als je ziek bent, moet je voor 8 uur naar school bellen. Mening of feit?

1. feit
2. mening

Als je ziek bent, moet je voor 8 uur naar school bellen. Waarom is dit een feit?

Die vlogger zegt in zijn filmpje dat in een chocoladereep van Nestai 25 gram suiker zit. Is dit een feit of een mening en waarom?

Aangezien Joost net zijn kamer heeft opgeruimd, wil hij nu niet met vrienden op zijn kamer chillen.
Geef aan wat het standpunt en het argument is.

Het is jammer dat we in de carnavalsvakantie niet weggeweest zijn vanwege de coronaregels.
Geef aan wat het standpunt en het argument is.

Die vlogger zegt in zijn filmpje dat een chocoladereep gezond is.

1. feit
2. mening

Opdracht 4

1) Lezen tekst 2, blz. 104/105

2) Maak opdracht 4, blz. 103/104, behalve 4.2

Klaar?

3) Lezen tekst 3, blz. 106 / 107

4) Schrijf op > vijf signaalwoorden + tekstverbanden uit de tekst (zet ook de alinea erbij)

5) Maak opdracht 5, blz. 105

Standpunt 

Ik vind dat telefoons op school verboden moeten worden.

WANT ....

1) NOEM TWEE ARGUMENTEN VOOR DIT STANDPUNT

2) NOEM TWEE ARGUMENTEN TEGEN DIT STANDPUNT

Leesvaardigheid overzichtje en vragen.

Stel je krijgt een tekst over voetbal.
Hoe vind ik snel het onderwerp?

Wat zijn tussenkopjes?

1. een of twee woorden, boven een alinea
2. een kopje van een katje
3. info in de eerste of laatste alinea

Wat bedoelen we met hoofdgedachte?

1. Iets wat de schrijver het belangrijkste vindt
2. een zeer korte samenvatting, in een een zin, van de tekst
3. jouw belangrijkste gedachten
4. eh......huh?

Als schrijver kun je trucs gebruiken om een goede inleiding te maken.
Welke?

1. een voorbeeld noemen,of een grappig gebeuren vertellen
2. een recente gebeurtenis noemen
3. een bijzondere situatie vertellen als inleiding
4. ja, duidelijk! dit KAN ALLEMAAL.

Een stukje - de inleiding- uit een tekst:

Beukende beats, een heuse lichtshow en een deinende meute: nee, dit is geen zaterdagavonddisco.

Dit is een vrijdagse ochtendpauze op de Hoornse middelbare school Oscar Romero. Soms gebeurt er op school namelijk weleens iets wat je helemaal niet verwacht.

Dit geldt ook voor een mooi einde aan een tekst. Een slot heeft....

1. een conclusie of een samenvatting
2. heeft vaak een advies of een tip voor de toekomst
3. kan nog iets grappigs bevatten
4. tja, wat kan ik zeggen? alles kan toch?

We zijn er door!

Heb je een vraag die je nog niet hebt kunnen stellen deze les?

Ik kan onderscheid maken tussen standpunten en argumenten.

😒🙁😐🙂😃

Ik kan tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden

😒🙁😐🙂😃

Ik kan een vergelijkend, doel-middel en samenvattend verband (havo 2 en vwo 2) en een voorwaardelijk verband (vwo 2) in een tekst herkennen

😒🙁😐🙂😃

Extra oefenteksten? Extra opdrachten Lezen H3 + H4 (Nieuw Nederlands online), extra oefenteksten in de Studiewijzer.