Zinsontleding les 2

• Taal
• Basisschool
• Groep 8

Heeft jouw vader weer een nieuwe auto gekocht?
Wat is de persoonsvorm?

1. heeft
2. jouw
3. een nieuwe auto
4. gekocht

Aan die ruwe buurjongens zullen we nooit onze racefietsen uitlenen.
Wat is de persoonsvorm?

1. zullen
2. we
3. onze racefietsen
4. uitlenen

De ambtenaar had dit rapport alsnog aan de baas kunnen tonen.
Wat is de persoonsvorm?

1. de ambtenaar
2. dit rapport
3. de baas
4. had

In het voorjaar heeft mijn vader een tuinhuis voor Anja gekocht.
Wat is het onderwerp?

1. het voorjaar
2. heeft
3. mijn vader
4. voor Anja

Zouden de boeren de grote akker willen bewerken?
Wat is het onderwerp?

1. de boeren
2. de grote akker
3. willen
4. bewerken

Wat zullen wij aan de collectant geven?
Wat is het onderwerp?

1. wat zullen
2. wij
3. de collectant
4. geven

Is jouw vriend opgepakt in de ochtend?
Wat is het gezegde?

1. is
2. is opgepakt
3. in de ochtend
4. jouw vriend

De vrouw heeft vanmorgen alle kinderen een sticker laten uitzoeken.
Wat is het gezegde?

1. de vrouw
2. heeft
3. heeft laten uitzoeken
4. een sticker

Tijdens de vakantie is het contract alsnog ontbonden.
Wat is het gezegde?

1. tijdens
2. de vakantie
3. is ontbonden
4. is

Waarom geven jullie haar tien koeken?
Wat is het lijdend voorwerp?

1. jullie
2. tien koeken
3. geven
4. haar

De stoute kat mocht zijn eigenwijze baasje een kopje geven.
Wat is het lijdend voorwerp?

1. de stoute kat
2. mocht
3. zijn eigenwijze baasje
4. een kopje

Heeft Achmed voor jullie alsnog een schilderij gemaakt?
Wat is het lijdend voorwerp?

1. Achmed
2. voor jullie
3. een schilderij
4. gemaakt

Karel heeft een spelletje voor jou gekocht.
Wat is het meewerkend voorwerp?

1. Karel
2. een spelletje
3. gekocht
4. voor jou

Vanmorgen heeft haar vader Piet een opdracht gegeven.
Wat is het meewerkend voorwerp?

1. heeft haar vader
2. haar vader Piet
3. vader
4. Piet

Huilend heeft Erna een brief aan haar vriend geschreven.
Wat is het meewerkend voorwerp?

1. huilend
2. een brief
3. aan haar vriend
4. geschreven

Hij heeft aan Sanne voor haar verjaardag een cadeau gegeven.

pv: heeft

wwg: heeft gegeven

ow: wie/wat heeft gegeven?:hij

lv: wie/wat heeft hij gegeven?: een cadeau

mw: aan (voor) wie heeft hij een cadeau gegeven?: aan Sanne

bwb:voor haar verjaardag

Vorige week wilden Bart, Kees en Ben een cadeaubon gaan kopen bij de boekhandel voor de jarige juf.

pv: wilden

wwg: wilden gaan kopen

ow: wie/wat wilden gaan?: Bart, Kees en Ben

lv: wie/wat wilden Bart, Kees en Ben gaan kopen?: een cadeaubon

mv: voor wie wilden Bart, Kees en Ben een cadeaubon gaan kopen?: voor de jarige juf

bwb:vorige week, bij de boekhandel

Wat heb je geleerd?

Wat heb je geleerd?

Wat zou je nog een keer willen oefenen?