Toets Elektriciteit, sensoren en veiligheid

• Nask / Techniek
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Formatieve toets

Als je de weerstand moet uitrekenen. Je weet de spanning en stroom. WAT moet je allemaal noteren? Schrijf het in de goede volgorde.

wat kun je met een spanningszoeker?

Sleep het woord naar de juiste draad.

fasedraad

aardedraad

nuldraad

schakeldraad

Met een weerstand geef je aan:

1. Hoe makkelijk een spanning door een draad loopt
2. Hoe makkelijk een stroom door een draad loopt
3. Hoe fel een lampje brandt
4. Hoe snel een ventilator draait

Je verbindt een lampje en een batterij met één snoer.
Gaat het lampje branden?

1. Ja, want er gaat energie van de batterij naar het lampje
2. Ja, want je maakt gebruik van een spanningsbron
3. nee, want de stroomkring is niet gesloten
4. Nee, want je hebt geen schakelaar

Welke stof is een geleider?

1. aluminium
2. glas
3. pvc
4. rubber

Welke stof is een isolator

1. Aluminium
2. glas
3. koolstof
4. staal

0,125 A = ....... mA

1. 0,000125
2. 0,125
3. 1,25
4. 125

Hoe groot is de netspanning in Nederland?

1. 24 V
2. 220 V
3. 230 V
4. 10.000 V

In een schakeling zijn drie lampjes in serie geschakeld.
Een van de lampjes wordt er uitgedraaid.
Wat gebeurt er met de andere lampjes?

1. Deze blijven branden
2. Deze gaan uit

In een schakeling zijn drie lampjes parallel geschakeld.
Een van de lampjes wordt er uitgedraaid.
Wat gebeurt er met de andere lampjes?

1. Deze blijven branden
2. Deze gaan uit

I is het symbool voor?

1. Stroomsterkte
2. Spanning
3. Weerstand
4. Vermogen

R is het symbool voor?

1. Stroomsterkte
2. Spanning
3. Weerstand
4. Vermogen

W/s en J zijn gelijk

1. waar
2. niet waar

E is het symbool voor?

1. Energiegebruik
2. Spanning
3. Weerstand
4. Vermogen

0,2 kW =

1. 0,0002 W
2. 2 W
3. 200 W
4. 2000 W

500 W =

1. 500000 kW
2. 5000 kW
3. 5 kW
4. 0,5 kW

Hoe groter de weerstand,

1. Hoe groter de stroomsterkte
2. Hoe kleiner de spanning
3. Hoe kleiner de stroomsterkte

Symbool voor de grootheid vermogen

1. W
2. U
3. P
4. R

Een gloeilamp heeft een vermogen van 60 W. Door de lamp loopt een stroomsterkte van 5 A. Op welke spanning is de lamp aangesloten?

1. 300 V
2. 12 V
3. 0,08 V

Wat is de weerstand als een lampje op 6V werkt en er een stroom van 0,2A doorheen gaat?

1. 60 ohm
2. 0.06 ohm
3. 30 ohm
4. 0.03 ohm

Welke formule gebruik je om het vermogen uit te rekenen?

1. P = U : I
2. P =U x I
3. R = U : I
4. R = U x I

P = U x I
Zet I vooraan

1. I = U / P
2. I = P / U
3. I = U x P
4. I = P x U

Bereken het energiegebruik van een apparaat dat 5 kW gebruikt en 0,5 uur aan staat.

1. 150 kWh
2. 2,5 kWh
3. 54 000 kWh
4. 9000 kWh

Elektrische energiegebruik meet je met een?

1. Watt-meter
2. Ohm-meter
3. kWh-meter
4. Ampère-meter

Van welke factoren hangt het vermogen van een elektrisch apparaat af?

1. Stroomsterkte en tijd
2. Vermogen en spanning
3. Spanning en tijd
4. Spanning en stroomsterkte

Kortsluiting of overbelasting?

1. Overbelasting
2. Kortsluiting

Vul het ontbrekende woord in:
In een dynamo wordt .......... energie omgezet in elektrische energie!

1. chemische
2. bewegings
3. elektrische

De weerstand van een NTC wordt groter als de temperatuur van de NTC stijgt

1. waar
2. niet waar

Een LDR is gevoelig voor

1. warmte
2. licht
3. water
4. geluid