Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Je bedoelt niet letterlijk wat je zegt, maar gebruikt beelden om iets sterker uit te drukken. In deze LessonUp komen drie vormen van beeldspraak voorbij: de vergelijking, de metafoor.
Slide 12 - Slide
De vergelijking
Bij een vergelijking gebruik je eenbeeldom
eigenschappen van iets of iemand (het object)
te benadrukken.
Hoe groot een hond (object)is, bijvoorbeeld,
kun je aangeven door hem te vergelijken
met een kalf (beeld).
Slide 13 - Slide
"De jongen die een tien had gehaald was zo trots als een pauw." Wat is hier het object?
A
De jongen
B
een pauw
Slide 14 - Quiz
"Het 'neuzen' van eskimo's is al zo oud als de weg naar Rome." Wat is hier het beeld?
A
Het 'neuzen' van eskimo's
B
de weg naar Rome
Slide 15 - Quiz
De metafoor
De metafoor is uiteraard ook een vorm van beeldspraak.
Hij lijkt ook een beetje op de vergelijking, maar het object ontbreekt hierbij: alleen het beeld wordt genoemd. Spreekwoorden en veel vaste uitdrukkingen zijn metaforen. Denk bijvoorbeeld aan:
'De appel valt nooit ver van de boom.'
Slide 16 - Slide
Welke zin bevat een metafoor?
A
Jouw ogen zijn als sterren.
B
Wat een boom van een kerel.
C
Als het kalf verdronken is, dempt men de put.
D
Dat meisje lijkt wel een prinses, zo elegant!
Slide 17 - Quiz
"Wie de schoen past, trekke hem aan." Is dit een metafoor of een vergelijking?
A
metafoor
B
vergelijking
Slide 18 - Quiz
"Dat oude dametje is zo mager als een lat." Is dit een metafoor of een vergelijking?